Je kunt de definitie van gedrag benoemen.
Je kunt in je eigen woorden uitleggen hoe gedrag ontstaat.
Je kunt voorbeelden geven van een uitwendige prikkel.
Je kunt voorbeelden geven van een inwendige prikkel.
Je kunt in je eigen woorden uitleggen hoe in de biologie gedrag onderzocht wordt.
Je kent de woorden ethogram en protocol en kunt uitleggen wat het betekent.
Je kunt uitleggen waarom het belangrijk is om gedrag te onderzoeken.
HAVO:
Je weet wat een sleutelprikkel is.
Je kunt uitleggen tot welk gedrag een sleutelprikkel leidt.