This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2.1 Temperatuur
Slide 1 - Slide
Inhoud
Leerdoelen
Wat weet je al?
Uitleg
Aan de slag
(Samen proberen)
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je kent referentiematen voor temperatuur en kunt daarmee schattend rekenen.
Je kunt precies rekenen met eenheden voor temperatuur.
Je kunt bronnen waar de temperatuur in voorkomt aflezen en interpreteren.
Slide 3 - Slide
Temperatuur
Slide 4 - Mind map
Notaties van temperatuur
Celsius (°C):
Boven en onder nul
Fahrenheit (°F):
America
Kelvin (K):
Absoluut nulpunt
0 K = -273 °C
Slide 5 - Slide
Lichaamstemp
Kookpunt
Koorts
Kamertemp
Koelkast
Vriezer
Vriespunt
Slide 6 - Drag question
Verschil in temperatuur
2 positieve temperaturen:
hoogste temperatuur – laagste temperatuur.
Verschil tussen 19 °C en 17 °C = 19 °C - 17 °C = 2 °C.
Slide 7 - Slide
Wat is het verschil tussen 25 °C en 9 °C
A
34 °C
B
16 °C
C
9°C
D
20 °C
Slide 8 - Quiz
Verschil in temperatuur
1 positieve en 1 negatieve temperatuur:
vergelijk eerst van beide temperaturen apart hoe ver het van 0 af ligt. Tel die getallen bij elkaar op.
Verschil tussen -2,2 °C en 3,4 °C = 2,2 + 3,4 = 5,6 °C.
Slide 9 - Slide
Wat is het verschil tussen 5,2 °C en -12 °C
A
-6,8 °C
B
20,2 °C
C
17,2 °C
D
9,8 °C
Slide 10 - Quiz
Verschil in temperatuur
2 negatieve temperaturen:
gebruik een getallenlijn en lees af.
Of: bereken het verschil alsof het 2 positieve getallen zijn.
Verschil tussen -2,9 °C en -5,2 °C = 5,2 °C – 2,9 °C = 2,3 °C.
Slide 11 - Slide
Wat is het verschil tussen -4,5 °C en -8 °C
A
3,5 °C
B
4,5 °C
C
12,5 °C
D
4 °C
Slide 12 - Quiz
Gemiddelde temperatuur berekenen
Als je de gemiddelde temperatuur van een aantal dagen wilt berekenen, tel je de temperaturen van die dagen bij elkaar op en deel je door het aantal dagen.