In deze paragraaf herhaal je:
Kader
• wat het verschil is tussen fictie en non-fictie;
• wat een personage is;
• wat spanning en spanningsvragen zijn;
• hoe je een boek beoordeelt.
GL:
• hoe je een personage beschrijft.
In deze paragraaf leer je:
• wat een tijdsperspectief is.