This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slide and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Wat is juist?
A
omzet - verkoopwaarde = nettowinst
B
omzet - inkoopwaarde
= nettowinst
C
omzet - bedrijfskosten = nettowinst
D
omzet - inkoopwaarde
= brutowinst
Slide 2 - Quiz
Inkoopprijs + .... = verkoopprijs
timer
0:10
A
btw
B
brutowinst
C
bedrijfskosten
D
nettowinst
Slide 3 - Quiz
Nettowinst =
A
Bedrijfskosten - brutowinst
B
Brutowinst - bedrijfskosten
Slide 4 - Quiz
de omzet bestaat uit:
A
inkoopwaarde, bedrijfskosten & nettowinst
B
bedrijfskosten, afschrijving & brutowinst
C
afzet, inkoopwaarde & bedrijfskosten
D
nettowinst, inkoopwaarde & brutowinst
Slide 5 - Quiz
Brutowinst bestaat dus uit bedrijfskosten en
A
inkoopwaarde
B
nettowinst
Slide 6 - Quiz
Wat bereken je met de formule: afzet x verkoopprijs?
A
brutowinst
B
nettowinst
C
omzet
D
inkoopwaarde
Slide 7 - Quiz
Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst -
bedrijfskosten
B
omzet -
inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten -
inkoopprijs
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
Nettowinst kan ook negatief zijn: verlies.
Houdt een verlies aan: faillissement.
Hoe kan de nettowinst dalen als de omzet stijgt?
Slide 10 - Slide
In de voetbalkantine worden op een zaterdag 700 tosti's verkocht voor € 1,50 per stuk. Inkoopprijs is €0,50 per stuk. Aan verzekeringen is de vereniging €150 kwijt en aan overige kosten €300. Bereken het nettoresultaat.
A
€250 nettowinst
B
€400 nettowinst
C
€600 nettowinst
D
€700 nettowinst
Slide 11 - Quiz
Een handelaar verkoopt kandelaars. De verkoopprijs per stuk is € 30,-- De afzet is 5.000 stuks. Bereken de omzet.
Slide 12 - Open question
Een handelaar verkoopt kandelaars. De verkoopprijs per stuk is € 30,-- De afzet is 5.000 stuks. De inkoopprijs is € 13,-- Bereken de inkoopwaarde.
Slide 13 - Open question
Een handelaar verkoopt rackets. De verkoopprijs per stuk is € 90,-- exclusief btw. De inkoopprijs is € 35,--. De bedrijfskosten zijn € 250.000,-- De afzet is 6.000 stuks. Bereken de nettowinst.
Slide 14 - Open question
Een handelaar in wollen truien verkoopt elke trui voor € 20,-- De afzet is 6.000 stuks. De inkoopwaarde is € 72.000 De bedrijfskosten zijn € 45.000 Bereken de nettowinst
A
€ 120.000
B
€ 48.000
C
€ 3.000
D
€ 240.000
Slide 15 - Quiz
Een handelaar in rekenmachines verkoopt elke rekenmachine voor € 30,--. De afzet is 1.400 stuks. De inkoopwaarde is € 32.000. De bedrijfskosten zijn € 28.000. Bereken de nettowinst.
A
€ 42.000
B
€ 10.000
C
- € 4.000 verlies
D
- € 18.000 verlies
Slide 16 - Quiz
Een handelaar verkoopt pannensets. De verkoopprijs per pannenset is € 120,-- exclusief btw. De inkoopprijs per set is € 55,--. De bedrijfskosten zijn € 300.000,--. De afzet is 5.000 stuks. Bereken de nettowinst.
A
€ 600.000
B
€ 325.000
C
€ 50.000
D
€ 25.000
Slide 17 - Quiz
Een handelaar verkoopt koksmutsen. De verkoopprijs per koksmuts is € 13,-- exclusief btw. De inkoopprijs per stuk is € 5,50. De bedrijfskosten zijn € 38.000,--.De afzet is 4.900 stuks. Bereken de nettowinst.
A
€ 63.700
B
€ 36.750
C
€ 1.250
D
- € 1.250 (= verlies)
Slide 18 - Quiz
Een handelaar verkoopt voetballen. De verkoopprijs per voetbal is € 37,90 exclusief btw. De inkoopprijs per stuk is € 19,70. De bedrijfskosten zijn € 60.000,--. De afzet is 3.000 stuks. Bereken de nettowinst.