vwo 5/september 2023/persoonlijk voornaamwoord

Personalpronomen 
Nominativ = 1e naamval
Akkusativ = 4e naamval
Dativ = 3e naamval
1 / 51
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Personalpronomen 
Nominativ = 1e naamval
Akkusativ = 4e naamval
Dativ = 3e naamval

Slide 1 - Slide

Lernziele
Lernziele:

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de eerste naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de vierde naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de derde naamval vertalen

- Ik weet welke Präpositionen bij de vierde naamval horen en kan deze vertalen.
- Ik weet welke Präpositionen bij de derde naamval horen en kan deze vertalen.

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden toepassen a.h.v. de voorzetsels

Slide 2 - Slide

Eerst even herhalen:
Wat weet je nog van de naamvallen?

Slide 3 - Slide

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz


Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz


Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 6 - Quiz

Naamvallen zijn dus eigenlijk gewoon:
A
werkwoorden
B
zinsdelen
C
zelfstandige naamwoorden
D
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 7 - Quiz

nog een keer:
Naamvallen zijn eigenlijk ' gewoon'  zinsdelen:
1ste naamval = het onderwerp
3de naamval = het meewerkend voorwerp
4de naamval = het lijdend voorwerp

Slide 8 - Slide

Weet je nog hoe we de zinsdelen in een zin vinden?

gezegde?
onderwerp?
lijdend voorwerp?
meewerkend voorwerp?

Slide 9 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden
Wat zijn dat ook alweer en ken je ze nog?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het 
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval
timer
2:00
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 12 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
timer
2:00
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 13 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
timer
2:00
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je 'Sonja' vervangen?
A
er
B
sie
C
es

Slide 16 - Quiz


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je ' das Fahrrad' vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D

Slide 17 - Quiz


Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je ' der Junge' vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D

Slide 18 - Quiz


Der Mann hat ……..(haar) ein Geschenk gegeben
A
sie
B
ihr
C
ihnen

Slide 19 - Quiz


Wir geben (jullie) ein Geschenk.
A
ihr
B
sie
C
euch

Slide 20 - Quiz

Wer hat ..... (hen) gestern so viel Hausaufgaben gegeben? Das war Frau Schmidt.
A
ihr
B
euch
C
ihnen

Slide 21 - Quiz

Meine Mutter tanzt gern.
..... (zij) tanzt jeden Tag!
A
sie
B
ihr
C
Ihnen

Slide 22 - Quiz


Ich gebe …….. (jou) ein T-Shirt
A
dich
B
dir
C
ihr

Slide 23 - Quiz


Willst du ... (u) heute Abend anrufen?
A
Ihnen
B
euch
C
Sie

Slide 24 - Quiz


Das sind meine Eltern. Kennst du ...... (hen)?
A
ihr
B
sie
C
euch

Slide 25 - Quiz


Ich habe ... (jullie) in der Stadt gesehen.
A
ihr
B
sie
C
ihnen

Slide 26 - Quiz


Gibst du ... (mij) bitte eine Cola?
A
mir
B
mich
C
ihr

Slide 27 - Quiz


Ich gebe (jou) mein Deutschbuch.
A
du
B
dir
C
dich

Slide 28 - Quiz


Wer hat dich .... (jou) gesehen?
A
du
B
dir
C
dich

Slide 29 - Quiz

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wir haben ... (u) gesehen.

Slide 30 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Hast du das ...(jullie) gegeben?

Slide 31 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Was wird bloß später aus (hem) werden?

Slide 32 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wann hast du ... (het) gelesen?

Slide 33 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Wohnt ... (ze) immer noch hier?

Slide 34 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
Hast du ... (ons) gestern gesucht?

Slide 35 - Open question

Ergänze die fehlenden Wörter.
(ik) habe gerade erfahren, dass Marie morgen auch dabei ist.

Slide 36 - Open question

Was habt (jullie) gestern Abend getan?

Slide 37 - Open question

Das Fach ist schwierig. (Het) ist nicht toll

Slide 38 - Open question

Hallo. Kennt er (jullie) noch?

Slide 39 - Open question

Hat (zij) (u) auch eine spannende Geschichte erzählt?

Slide 40 - Open question


Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 41 - Open question


Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 42 - Open question

Het persoonlijk vnw na een voorzetsel

Slide 43 - Slide

Was hast du für (haar) gekauft?
A
sie
B
ihr
C
euch
D
es

Slide 44 - Quiz

Das ist sehr nett von (jou)
A
du
B
dich
C
dir
D
dein

Slide 45 - Quiz

Ich will nichts mehr mit (hen) zu machen haben.
A
sie
B
ihr
C
ihnen
D
euch

Slide 46 - Quiz

Das hatte ich nicht von (u) erwartet.
A
sie
B
Sie
C
Ihnen
D
euch

Slide 47 - Quiz

Ohne (hem) geht es nicht.
A
er
B
ihn
C
ihm
D
euch

Slide 48 - Quiz

Hast du das für (mij) gekauft?
A
mich
B
mir
C
mein
D
meine

Slide 49 - Quiz

Kun je twee dingen noteren die je hebt geleerd?

Slide 50 - Open question

Welke vraag heb je nog? Of is alles duidelijk?

Slide 51 - Open question