1.11 Gezondheid - 1. Ben je ziek?

• Nederlands
• ISK

Gezondheid 

Spreektaal 1

1. Ben je ziek?

Pak je  telefoon

Hoe gaat het met je?

😒🙁😐🙂😃

Welke woorden hebben we
vorige week geleerd?

Welke woorden horen bij 'ziek zijn'?

1. Bekijk de foto

• Ben je vaak ziek?
• Wat heb je dan?
• Wie zorgt er voor
  je als je ziek bent?

Waar denk je aan bij het woord 'ziek'?

3. Luister naar het gesprek

Ben je ziek?

Je hoort Paula en Mirka

Paula: Hé Mirka, hoe gaat het?

Mirka: Niet zo goed.

Paula: Ben je ziek?

Mirka: Ja, ik heb hoofdpijn.

Paula: Heb je ook koorts?

Mirka: Nee hoor, dat niet.

Paula: Zal ik een eh … paracetamol voor je pakken?

Mirka: Ja, graag. Misschien gaat het dan beter.

Paula: In ieder geval: beterschap!

Mirka: Ja, dankjewel.

Hoe gaat het met Mirka?

1. 
2. 

Paula: Hé Mirka, hoe gaat het?

Mirka: Niet zo goed.

Paula: Ben je ziek?

Mirka: Ja, ik heb hoofdpijn.

Paula: Heb je ook koorts?

Mirka: Nee hoor, dat niet.

Paula: Zal ik een eh … paracetamol voor je pakken?

Mirka: Ja, graag. Misschien gaat het dan beter.

Paula: In ieder geval: beterschap!

Mirka: Ja, dankjewel.

Waar heeft Mirka pijn?

1. 
2. 
3. 
4. 

Paula: Hé Mirka, hoe gaat het?

Mirka: Niet zo goed.

Paula: Ben je ziek?

Mirka: Ja, ik heb hoofdpijn.

Paula: Heb je ook koorts?

Mirka: Nee hoor, dat niet.

Paula: Zal ik een eh … paracetamol voor je pakken?

Mirka: Ja, graag. Misschien gaat het dan beter.

Paula: In ieder geval: beterschap!

Mirka: Ja, dankjewel.

Wat gaat Paula pakken
Voor Mirka?

1. Deken
2. Kussen
3. Paracetamol
4. Water

Paula: Hé Mirka, hoe gaat het?

Mirka: Niet zo goed.

Paula: Ben je ziek?

Mirka: Ja, ik heb hoofdpijn.

Paula: Heb je ook koorts?

Mirka: Nee hoor, dat niet.

Paula: Zal ik een eh … paracetamol voor je pakken?

Mirka: Ja, graag. Misschien gaat het dan beter.

Paula: In ieder geval: beterschap!

Mirka: Ja, dankjewel.

Welke woorden horen bij 'gezicht'?

Welke lichaamsdelen zie je?

Gezicht tekenen

De deelnemers tekenen het gezicht aan de hand van opdrachten. Vb. teken twee oren, teken een nek, teken een mond enz.

Lichaamsdelen aanwijzen

TPR met lichaamsdelen. Wijs eerst delen van je lichaam aan en benoem ze. Geef daarna opdrachten. Doe de opdrachten eerst zelf voor.

Vb. dit is mijn hoofd, dit zijn mijn oren, dit is mijn knie enz.

Vb. doe je mond dicht, leg je hand op je buik, wijs je schouder aan, leg je linkerhand op je

rechterknie, enz

Pak een kaartje

• Hoe heet dit?
• Maak een zin met dat woord 

TPR met lichaamsdelen. Wijs eerst delen van je lichaam aan en benoem ze. Geef daarna opdrachten. Doe de opdrachten eerst zelf voor.

Vb. dit is mijn hoofd, dit zijn mijn oren, dit is mijn knie enz.

Vb. doe je mond dicht, leg je hand op je buik, wijs je schouder aan, leg je linkerhand op je

rechterknie, enz

Maak een zin met een lichaamsdeel

Bijvoorbeeld:

• Dit is mijn rechterhand
• Dit is mijn knie 

Maak een zin met een twee lichaamsdelen

Bijvoorbeeld:

• Ik leg mijn hand op mijn schouder
• Ik wijs met mijn vinger naar mijn neus 

Ik heb drie handen

1. 
2. 

Ik heb twee benen

1. 
2. 

Een voet heeft acht tenen

1. 
2. 

Ik heb één neus

1. 
2. 

Ik heb drie knieën

1. 
2. 

Mijn linkerhand heeft twaalf vingers

1. 
2. 

10 minuten

Leg je telefoon op de tafel

Luister: hoeveel woorden hoor je?

Lees de volgende zinnen voor:

1. 
2.