H6 Woordformules

H6 Formules
1 / 15
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H6 Formules

Slide 1 - Slide

Woordformules
Een woordformule is een rekenkundige zin. 
De zin laat een verband tussen iets zien. 
In deze zin staan getallen en woorden. 
De woorden kun je vervangen door getallen.

Je kunt een woordformule maken bij een situatie. 
Als je de woordformule weet, kun je makkelijk
dingen uitrekenen. 
Wat je uit wilt rekenen, staat altijd vooraan.

Slide 2 - Slide

Wat weet jij van woordformules bij rekenen?

Slide 3 - Mind map

Voorbeelden van eenvoudige woordformules zijn:



Lize verdient met een bijbaan € 5 per uur. Om snel te weten hoeveel Lize verdiend heeft, kan Lize een tabel maken met alle mogelijke aantallen uren erin:


Dit wordt wel een lange tabel. Lize kan van deze situatie ook een woordformule maken.
Dan is het salaris snel uit te rekenen:
             salaris (€) = 5 × werktijd (uren)
Lize kan nu het aantal gewerkte uren, in de formule, invullen en het salaris uitrekenen.


Slide 4 - Slide

Je hebt een data tegoed van 20GB op jouw telefoon abonnement van €20,--. Bij overschrijding kost het per 1 GB €1,90 
Je gebruikt deze maand 37GB. Wat is de woordformule?
=
GB
Totaal kosten telefoon
+
X
€ 1,90
€20,00

Slide 5 - Drag question

Je huurt een Felyx scooter voor 90 minuten. 
De ontgrendeling(start)kosten zijn €0,75  
Rijden is €0,30/min. 
=
Totaal kosten scooterhuur
€0.75
+
X
€ 0,30
minuten

Slide 6 - Drag question

Bedrag = 20 +10 x aantal uren gewerkt
Wat is het bedrag na 15 uur werken? BEREKENING!

Slide 7 - Open question

Temperatuur = 25 - 0,2 x tijd in minuten.
Hoe veel graden is het na een half uur?
BEREKENING!

Slide 8 - Open question

Wat staat er onder de hand?

Slide 9 - Open question

Welke waarde heeft de letter Z ?
A
12
B
6
C
4
D
16

Slide 10 - Quiz

Welke waarde heeft de letter F?
A
12
B
7
C
5
D
19

Slide 11 - Quiz


Laat berekening in je schrift zien!

Slide 12 - Open question


Hoeveel water heeft Agnes verbruikt?
A
65,36 m³
B
38 m³
C
40 m³
D
69 m³

Slide 13 - Quiz

Wat voor cijfer geef jij je zelf voor opletten?

Slide 14 - Slide

Nu maken:
Hoofdstuk 6 formules:
6.1 woordformules
6.2 vuistregels
6.3 Formule, tabel en grafiek
6.4 oefenen in thema
Toets 


Slide 15 - Slide