3HV H5 Investeren moet (samenvatting)

1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

5.1 Wat heb je nodig?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • ik weet wat bedrijfskosten zijn
  • ik kan met voorbeelden het verschil tussen variabele en vaste kosten uitleggen
  • ik kan de kostenformule opstellen
  • ik weet wat afschrijving inhoudt 
  • ik kan de afschrijving berekenen

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vaste kosten
"Kosten waarvan het totaalbedrag niet afhankelijk is van de omvang van de productie of de verkoop" 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Variabele kosten
"Kosten waarvan het totaalbedrag wél afhankelijk is van de omvang van de productie of de verkoop" 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

TOTALE KOSTEN = VARIABELE KOSTEN + VASTE KOSTEN
Voorbeeld
  • de variabele kosten zijn € 5,- per taart
  • de vaste kosten zijn € 200,- per maand
  • de afzet  is 100 taarten 

  • De totale kosten zijn dan
€ 5,- X 100 + € 200,- = € 700,-

Slide 15 - Slide

JE KRIJGT 2 MINUTEN , SCHRIJF VOOR JEZELF IN JE SCHRIFT OP

NA 2 MINUTEN -> VERGELIJK MET MET JE BUURMAN / BUURVROUW EN SCHRIJF HET BESTE ANTWOORD OP.  IK VRAAG WILLEKEURIG UIT



Afschrijving
  • Waardevermindering van kapitaalgoederen (de machines, computers, bedrijfsauto's worden ouder en slijten door het gebruik)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Waarom ? 
  • Omdat de balans de actuele waarde  van het bedrijf op één bepaald moment weergeeft.
  • Zou je de afschrijving ( waardevermindering) niet meenemen dan staan de vaste activa te hoog gewaardeerd op de balans omdat er slijtage optreedt door gebruik.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

 Hoe te berekenen ?
een voorbeeld 
  • aanschafprijs van een machine € 200.000,- 
  • waarde na 6 jaar bij verkoop nog € 20.000,-  
hoe groot is de totale waardevermindering ? 
  •  (200.000-20.000) € 180.000,-  
hoe groot is de waardevermindering per jaar?
  • € 180.000,- / 6 = € 30.000,- 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • ik kan uitleggen wat de functie van de winst - en verliesrekening is 
  • ik kan uitleggen waarom bedrijven een jaarrekening opstellen
  • ik kan de brutowinst en nettowinst berekenen
  • ik kan het break-evenpunt berekenen 
  • ik kan het break-evenpunt met een grafiek afleiden

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Brutowinst berekening

  • brutowinst = omzet - inkoopwaarde

  • omzet =  afzet x verkoopprijs per stuk
  • inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs per stuk

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Nettowinst berekening

  •  nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Break- even punt 
  • geen winst en geen verlies
  •  dus totale kosten = totale opbrengsten

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Hoe bereken je het break-even punt ?
  • Je moet de constante kosten terug verdienen, met het verschil tussen de verkoop prijs en de variabele kosten per product (of de inkoopprijs per product).
  • de formule is :       break-even punt =   C : ( p - v ) 

vb:  Constante kosten: € 12600,- 
         Verkoopprijs is € 15,- en de variabele kosten zijn € 9,- per product.
         Per product verdien je € 6,- terug =>  12600 : 6 = 2100 producten.
         Dus als je 2100 producten verkoopt, heb je de constante kosten terug verdient.

         Met de formule =>  break-even punt = 12600 : (15 - 9) = 2100 producten
                                                  break-even omzet = 2100 x 15 = € 31500,-

Slide 26 - Slide

This item has no instructions