Paragraaf 1.3: De kledingboetiek

De Kledingboutique
Klas 4
Economie
Hoofdstuk 1.3
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

De Kledingboutique
Klas 4
Economie
Hoofdstuk 1.3

Slide 1 - Slide

Introductie
Een winkelier zal vooral geïnteresseerd zijn in de nettowinst. Deze bereken je door de kosten van de brutowinst af te halen. Een winkelier heeft diverse bedrijfskosten. 
In deze paragraaf leer je over bedrijfskosten en de nettowinst.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan verschillende bedrijfskosten noemen en onderverdelen. 
  • Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen. 
  • Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Kosten
Wanneer je een eigen bedrijf hebt wil je natuurlijk winst maken. Dit is alleen niet vanzelfsprekend!
Als je kosten groter zijn dan je opbrengsten maak je zelfs verlies.

Slide 6 - Slide

Bedrijfskosten
  • Bedrijfskosten zijn kosten die de onderneming maakt en die aan klanten worden doorberekend in de verkoopprijs.


Wie kan voorbeelden verzinnen? 

Slide 7 - Slide

Bedrijfskosten

Slide 8 - Slide

Kostprijs
De kosten die je maakt om te produceren zijn:
  • vaste kosten: kosten die niet afhankelijk zijn van meer of minder produceren (bv huur van je pand, afschrijvingskosten)
  • variabele kosten: kosten die wel afhankelijk zijn van meer of minder produceren (grondstoffen, loonkosten, etc...)

kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten)  : aantal verkochte producten
Leerdoel
Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.
De kostprijs is nodig om uit te kunnen rekenen wat je verkoopprijs incl. btw wordt, ofwel de consumentenprijs

Slide 9 - Slide

Vaste en Variabele kosten

Slide 10 - Slide

Energierekening
De energierekening bestaat uit vaste kosten en variabele kosten. Vaste kosten betaal je altijd, variabel is afhankelijk van het verbruik.

Slide 11 - Slide

Afschrijving
Afschrijving = jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen (bestelauto/ kassa/ gereedschap)

De kosten van de waardevermindering zijn afschrijvingskosten

Slide 12 - Slide

Afschrijvingskosten
Bij afschrijven zijn 3 gegevens belangrijk:
  • aanschafwaarde
  • levensduur
  • restwaarde  

Slide 13 - Slide

Afschrijving:
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Afschrijving per jaar =

aanschafwaarde -restwaarde

        aantal gebruiksjaren  

Afschrijving per maand =

aanschafwaarde -restwaarde

        aantal gebruiksmaanden  

Slide 14 - Slide

Voorbeeld afschrijvingskosten berekenen

Slide 15 - Slide

Nettowinst
Een positief of negatief bedrijfsresultaat.

Als de bedrijfskosten van de brutowinst zijn afgetrokken, blijft er meestal nog wel een bedrag over. Dat is de nettowinst. 
De nettowinst is voor de eigenaar van het bedrijf.

Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Onze omzet appelgebakjes was    € 400,-. 
De inkoopwaarde was                        € 200,-  -
Brutowinst.                                              € 200.     

Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-

Totale bedrijfskosten zijn dan          € 50,-

Nettowinst                                                € 150,-

Slide 17 - Slide

Omzet          

____________________ -



____________________ -

Netto winst
Bruto winst
Inkoopwaarde
Bedrijfskosten
Afschrijving
Huurkosten

Slide 18 - Drag question

Maken 
par 1.3 vraag 3 t/m 12

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video