Clase 2o año unidad2 C1+ verbo ser y plural

¡Bienvenidos!
¿Qué día es hoy?
octubre 2021
timer
1:00
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos!
¿Qué día es hoy?
octubre 2021
timer
1:00

Slide 1 - Slide

Unidad 2

Slide 2 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  1. Objetivos para la clase de hoy.
    (mw / enk- ww ser en weten wat je kan leren voor PW1)
  2. Unidad 2. Gramática (verbo SER)
  3. Final de la clase: ¿Qué hemos aprendido hoy?

Slide 3 - Slide

Aan het einde van dit hoofdstuk:
-    ik kan zeggen waar ik vandaan kom.
-    ik kan vertellen wat ik gaan doen en wanneer.
-    ik kan tellen t/m 100.
-    Ik ken de rangtelwoorden
-    ik ken de namen van een aantal  schoolvakken in het Spaans.
-    ik kan vertellen wat ik leuk vind / niet leuk vind.
-    ik kan de namen herkennen van de landen waar Spaans gesproken wordt en de nationaliteiten.


Slide 4 - Slide

U2 gramática
1) werkwoord ser
2) meervoud
3) bijvoeglijke naamwoorden

Slide 5 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
yo - tú - él - ella - usted - nosotros(-as) - vosotros(-as) - ellos - ellas - ustedes

1. José y yo (José en ik) = nosotros 
2. Mi madre y tú (mijn moeder en jij) = vosotros 
3. Mis hermanos (mijn broers) = ellos 
4. Yo (meisje) y mis amigas = nosotras 

Slide 6 - Slide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna hetzelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señora
López

Slide 7 - Drag question

verbo ser - ww zijn
ik ben 
soy
jij bent
eres
hij/zij/u/het is
es
wij zijn
somos
jullie zijn
sois
zij zijn
son

Slide 8 - Slide

Sleep de blauwe woorden naar de gele woorden!
yo
él, ella, usted
nosotros
vosotros
ellos, ellas, ustedes
soy
eres
es
somos
sois
son

Slide 9 - Drag question

Sleep het antwoord naar de juiste plek!
3.  Vosotros...........españoles.
1. María.........una chica muy inteligente.
2. Yo y Carlos................amigos.
5. Tú...........muy guapo.
4. María y Marta.................alumnas.
6. Yo.....profesor de español.
soy
eres
son
sois
somos
es

Slide 10 - Drag question

¡Hola! yo __________ Francis. 
Juan vive en España.
Él ___________ español. 
Ana y Carlos _______________ amigos. 
¿De dónde ___________ tú?
Nosotros _____ de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos

Slide 11 - Drag question

Mis amigos..................de Guatemala.
timer
3:00
timer
2:00
A
son
B
sois
C
eres
D
somos

Slide 12 - Quiz

Vosotras............las amigas de Laura.
timer
1:00
A
son
B
sois
C
eres
D
somos

Slide 13 - Quiz

Juan y yo .............amigos.
timer
1:00
A
son
B
sois
C
eres
D
somos

Slide 14 - Quiz

¿...........(tú) español?
timer
1:00
A
soy
B
es
C
eres
D
sois

Slide 15 - Quiz

Mi hermana........... holandesa.
timer
1:00
A
soy
B
es
C
somos
D
son

Slide 16 - Quiz

el plural - het meervoud
REGELS:
1. Eindigt een woord op een klinker (a/e/i/u/o) + s
Voorbeeld: la casa (het huis) - las casas (de huizen)
2. Eindigt een woord op een medeklinker + es
Voorbeeld: el profesor (de leraar) - los profesores (de leraren)

Slide 17 - Slide

Zet in het meervoud:
el alumno

Slide 18 - Open question

Zet in het meervoud:
la profesora

Slide 19 - Open question

Zet in het meervoud:
el reloj

Slide 20 - Open question

Zet in het meervoud:
el estudiante

Slide 21 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
1. Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
2. In het Spaans past het zich aan aan mannelijk / vrouwelijk / enkelvoud / meervoud.
3. In het Spaans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld: wit = blanco
la casa blanca - las casas blancas
4. Voor de volledige uitleg; bekijk het filmpje!

Slide 22 - Slide

0

Slide 23 - Video

Zinnen in het meervoud zetten
Regels:
1. klinker + s / medeklinker + es (NIET voor werkwoorden)
2. vergeet niet het lidwoord aan te passen (el - los / la -las)
3. vergeet niet om ook het ww aan te passen!
Voorbeeld:
El libro es bonito. - Los libros son bonitos.
(Het boek is mooi. -De boeken zijn mooi.)


Slide 24 - Slide

1. Mi amigo es español.

Slide 25 - Open question

2. Ella es estudiante.

Slide 26 - Open question

3. El libro es interesante.

Slide 27 - Open question

4. Usted es profesor.

Slide 28 - Open question

5. El alumno es chileno (Chileens).

Slide 29 - Open question

6 . La casa es bonita (mooi).

Slide 30 - Open question

-Trabajamos en silencio 
- Tiempo: 10 minutos
-Practica y aprende el vocabulario

Druk op Vocabulario om naar Quizlet te gaan

timer
20:00

Slide 31 - Slide

0

Slide 32 - Video