This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
- Leeskwartier
- Uitleg over persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Maken module Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Leerdoelen:
Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden benoemen in de zin.
Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf goed gebruiken in een zin.
Slide 2 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld:
Een vriendin van jou mailde mijdeze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig.
Het is vervelend dat jijons niet kunt helpen.
Ik ben verliefd.
Ze zijn erg mooi.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bezittelijk voornaamwoord en zelfstandig naamwoord nog een bijvoeglijk naamwoord:
mijn school (zn), ons huis (zn), zijn mooiste (bn) cd (zn)
Slide 5 - Slide
In woordgroepen als die school van mij,dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de onderstreepte woorden persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 6 - Slide
Let op!
'Hun' is nooit onderwerp, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak gebruikt. 'Hun gaan vanmiddag fietsen' is dus fout!
'Hun' gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel:
Ik heb hun het boek gegeven. 'Hen' gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we 'ze'. Voorbeelden:
Ik heb het boek aan hen gegeven.
Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet.
Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze?
Slide 7 - Slide
Eva heeft dertig vlechtjes in haar(1) haar(2). haar(1) =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 8 - Quiz
Zijn deze oorbellen van haar? haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 9 - Quiz
Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken? jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quiz
Jullie paspoorten zijn niet meer geldig. Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 11 - Quiz
Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt. mij=