24/9 weblog schrijven

Schrijven en formuleren 1.4 
weblog schrijven
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijven en formuleren 1.4 
weblog schrijven

Slide 1 - Slide

Planning
  • korte activiteit
  • terugblik
  • Instructie- zelfstandig in stilte werken 
  • Verlengde instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je hoe je een weblog schrijft;
  • heb je geoefend met het schrijven van een weblog.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Slide


  1. Draai je iPad om.
  2. Ga in stilte lezen.
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Schrijf een ding op die je de vorige les hebt geleerd.
(lesstof of waar je mee geoefend hebt in de methode)

Slide 6 - Mind map

Niet waar
Waar
De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat.
Feiten zijn altijd waar. 
Het onderwerp van een tekst staat altijd in de titel.
In een tekst staat altijd een mening.
Tussenkopjes horen bij de kern.
Signaalwoorden geven een tekstverband aan.
De kernzin staat meestal in de eerste zin van een alinea.

Slide 7 - Drag question

Onderwerp
Hoofdgedachte
Een hele zin
Een (paar) woord(en)
Vind je door PRECIES te lezen
Vind je door tekst te BEKIJKEN
Bekijk ook plaatjes en de titel

Slide 8 - Drag question

Nieuwe lesstof

Slide 9 - Slide

Weblog?
Web + log


Weblog


Blog

Slide 10 - Slide

Doel weblog
  • Je mening geven.
  • Anderen proberen te overtuigen van jouw ideeën
  • Informatie geven aan anderen.
  • Anderen iets willen leren.
  • Anderen willen inspireren.
  • Dingen willen delen.
  • Anderen willen helpen.

Slide 11 - Slide

Welk blog lees jij wel eens?
Heb je dat niet, zoek er dan eentje op.

Slide 12 - Open question

Schrijftips
  •  Bij het schrijven van een weblog let je op:
  1. gevarieerde woorden;
  2. informeel taalgebruik; 
  3. verwijswoorden;
  4. signaalwoorden;
  5. juiste werkwoordtijden.

Slide 13 - Slide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Lees de theorie van paragraaf 1.4 in de methode
Maken: opdracht 1 t/m 6 --> opdracht 1c en 1d is samen, dus met je buurman/buurvrouw en opdracht 5 ook. --> mag pas als ik klaar ben met de verlengde instructie, dus sla die eerst over!!!
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!+nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 14 - Slide

Schrijftips
  •  Bij het schrijven van een weblog let je op:
  1. gevarieerde woorden;
  2. informeel taalgebruik; 
  3. verwijswoorden;
  4. signaalwoorden;
  5. juiste werkwoordtijden.

Slide 15 - Slide

Gevarieerd taalgebruik

Wanneer je correct en helder schrijft, is je tekst in ieder geval goed leesbaar. Maar misschien wil je meer. Bijvoorbeeld dat je tekst persoonlijk is en prettig om te lezen is. Een prettige stijl heeft te maken met zorgvuldigheid en met variatie in taalgebruik. De afwisseling van korte en lange zinnen zorgt voor variatie. Afwisseling in woordgebruik ook. Het helpt om een uitgebreide woordenschat te hebben en die ook te gebruiken, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt. In het eerste voorbeeld lees je een tekst zonder variatie. Het tweede voorbeeld bevat gevarieerd taalgebruik. De onderstreepte woorden geven aan om welke variaties het gaat.

Slide 16 - Slide

Informeel taalgebruik
Informeel taalgebruik is wat 'losser'

Zoals je tegen je ouders of vrienden praat

Persoonlijke brief


Slide 17 - Slide

Informeel taalgebruik
Wat is informeel  taalgebruik?

Informeel taalgebruik is dat je jij/je zegt tegen iemand. Je gebruikt informeel taalgebruik tegen leeftijdsgenoten, vrienden, familie, mensen die je goed kent. Je gebruikt niet de mail, maar de app. 

Slide 18 - Slide

Informeel taalgebruik is:
A
taalgebruik zoals je met elkaar praat.
B
taalgebruik dat heel netjes en beleefd is.

Slide 19 - Quiz

Wat wordt bedoeld met
gevarieerde woorden bij een weblog over de herfstvakantie?
A
Je kiest steeds het woord: uitstapje.
B
Je wisselt af: uitstapje, reisje, dagje uit.

Slide 20 - Quiz

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar eerder genoemde woorden. Daarmee maak je de tekst afwisselender. Bijvoorbeeld:

Elza gaat naar Ibiza. Zij viert daar vakantie. Ze heeft daarvoor haar nieuwe bikini ingepakt.

Slide 21 - Slide

Zet in de zin op de volgende slide verwijswoorden in de zin.

Slide 22 - Slide

Piet gaat naar de film. Piet koopt popcorn. Piet pakt Piets bioscoopkaartje. Vervolgens gaat Piet de zaal in en zoekt Piet Piets stoel op.

Slide 23 - Open question

Weblog - begrippen
Weblog
Een persoonlijk dagboek op een website dat regelmatig wordt bijgehouden.

Chronologische volgorde
Volgorde waarin feiten zijn gebeurd.

Hyperlinks
Tekstgedeelte dat een verwijzing bevat naar een andere website.

Slide 24 - Slide

Weblog 
Een weblog of blog lees je op een andere manier dan een schriftelijk verslag. Zo neem je bijvoorbeeld minder tijd voor het lezen van een blog dan voor een verslag. Bij het schrijven van een weblog of blog moet je daar rekening mee houden.

• Zorg voor een aantrekkelijke titel die nieuwsgierig maakt of die iets zegt over de inhoud.
• Gebruik duidelijke taal en maak je zinnen niet te lang.
• Zorg voor een duidelijke structuur: schrijf een korte inleiding die de inhoud samenvat, een kern en een afsluiting met een korte herhaling en/of conclusie.
• Plaats belangrijke informatie aan het begin van de tekst.
• Geef de informatie in kleine porties, die je aanduidt met tussenkopjes.
• Zet de gebeurtenissen in chronologische volgorde als je een weblog over een reis of een andere gebeurtenis schrijft.
• Gebruik informatieve hyperlinks.

Slide 25 - Slide

Signaalwoorden
Dit zijn woorden die de lezer door de tekst leiden.

Signaalwoorden zijn woorden die een 'signaal' (een teken) afgeven dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.

Bijvoorbeeld: (aha, nu volgt er een voorbeeld).
Eerst heb je deze uitleg gelezen, daarna ga je aan de slag. (aha, een volgorde van de tijd).

Slide 26 - Slide

Tekstverband - signaalwoord
Tekstverband = het verband van een tekst --> gebruikt de schrijver om zijn tekst te structuren en leesbaar en begrijpelijk te maken voor de lezer.
--> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
Signaalwoorden = een woord dat een signaal (een teken) geeft dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.
--> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

Slide 27 - Slide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden

• opsommend


• tegenstellend


• oorzaak-gevolg


tijdsvolgorde/
chronologie




-
Verbindingswoorden/signaalwoorden

• ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

• maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

• daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

• eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte

Slide 28 - Slide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• redengevend

•concluderend

• vergelijking


• samenvattend


uitleggend


Verbindingswoorden/signaalwoorden
• want, omdat, namelijk, immers, daarom, de reden hiervoor

• dus, concluderen, dat betekent, kortom, al met al

• net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer/groter dan (Jolanda verdient minder geld dan ik) = vergelijkende trap

• al met al, kortom, om kort te gaan, samenvattend

• dat wil zeggen, met andere woorden uitleg met voorbeelden: bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou


Slide 29 - Slide

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Maken: schrijven 1.4 opdracht 1 t/m 6 --> opdracht 1c en 1d is samen, dus met je buurman/buurvrouw en opdracht 5 ook.
    +nakijken en verbeteren met een andere kleur!

    Of opdracht 2 t/m 6
    +nakijken en verbeteren met een andere kleur!
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 30 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • weet je hoe je een weblog schrijft;
    • heb je geoefend met het schrijven van een weblog.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 31 - Slide

    Noteer DRIE belangrijke punten waar je aan moet denk bij het schrijven van een weblog.
    --> Let op: niet (volledig) de opdracht invullen = theorie overschrijven!

    Slide 32 - Open question

    Ik weet hoe je een weblog schrijft.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 33 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 34 - Open question

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 35 - Open question