Blok 3 4 5
1 / 11
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat is een samentrekking?
A
2 zinnen in 1 gevoegd
B
2 hoofdzinnen achter elkaar
C
2 hoofdzinnen met een onderschikkend voegwoord
D
2 hoofdzinnen, waarbij de 2e zin is ingekort
Slide 2 - Quiz
Wanneer heb je een juiste samentrekking?
A
Wanneer functie, vorm en betekenis gelijk is in de zinnen.
B
Wanneer functie, vorm en betekenis allemaal verschillend zijn.
C
Wanneer functie, vorm en betekenis gelijk is in beide zinnen bij het weggelaten deel
D
Wanneer functie of vorm of betekenis gelijk is in beide zinnen bij het weggelaten deel.
Slide 3 - Quiz
Juiste of foutieve samentrekking?
De mannen hebben gesport en hebben gewonnen.
De mannen hebben gesport en hebben gewonnen.
A
juist
B
foutief
Slide 4 - Quiz
Juist of foutieve samentrekking?
Zij is gelukkig en getrouwd.
Zij is gelukkig en getrouwd.
A
juist
B
foutief
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
lw - bn - zn - kww - zn
A
De oude koe wordt moeder.
B
De oude koe geeft melk.
C
De oude koe blijft hier.
D
De oude koe lijkt op een kalf.
Slide 7 - Quiz
bn - zn - hww - bw - zww - vz - lw - zn
A
Snelle auto's rijden hard op het circuit.
B
Dure auto's worden mooi gepoetst in de nieuwe garage.
C
Snelle auto's kunnen hard rijden op het circuit.
D
Dure auto's kunnen hard rijden in de nieuwe garage.
Slide 8 - Quiz
Maak een zin in de lijdende vorm
Slide 9 - Open question
Maak een zin in de bedrijvende vorm.
