Le passé composé

• Frans
• Secundair onderwijs

De passé composé is een tijd die zich afspeelt in het/de ... (verleden, heden, toekomst)

Welke hulpwerkwoorden gebruik je om de 'passé composé' te vormen?

1. avoir of aller
2. être of aller
3. être of venir
4. avoir of être

Waarvoor dient dit?

Wat betekent 'le participe passé'?

1. de infinitief
2. een ander woord voor 'avoir' of 'être'
3. het voltooid deelwoord
4. het onderwerp

De passé composé vorm je zo:

1. avoir / être + voltooid deelwoord
2. avoir / être + infinitief
3. avoir / être vervoegen in de juiste persoon

Wat gebeurt er met werkwoorden die eindigen op -er als je er een voltooid deelwoord van maakt?

1. er -> é
2. er -> e
3. er gebeurt niets

Wat gebeurt er dan met de werkwoorden op -ir ?

En wat dan met de werkwoorden
op -re?

Pas je dit toe bij alle werkwoorden?

1. ja
2. nee

Ken je nog enkele werkwoorden waar we deze regel niet toepassen (de onregelmatige werkwoorden)? deelwoord er meteen bij.

Wat is juist?
Manger -> elle ...

1. elle mange
2. elle a manger
3. elle a mangé
4. elle as mangée

Wat is juist?
Venir -> elles

1. elles sont venies
2. elles ont veni
3. elles ont venues
4. elles sont venues