1 gth Unit 3 - New York - Introduction

Unit 3 lesson 1
             Unit 3 - New York 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 3 lesson 1
             Unit 3 - New York 

Slide 1 - Slide

New York

Slide 2 - Mind map

Where is NEW YORK ?

Slide 3 - Slide

TeHoeveel staten zijn er?kst

Slide 4 - Slide

NEW YORK

Slide 5 - Slide

New York

Slide 6 - Slide

New York city
New York vormt een van de grootste stedelijke gebieden ter wereld. De stad is de dichtstbevolkte grote stad in de Verenigde Staten.
De stad New York bestaat uit vijf boroughs of stadsdelen: The Bronx, Brooklyn, Manhattan, Queens en Staten Island.
Veel beroemde monumenten en wijken:  het Vrijheidsbeeld, Wall Street, wolkenkrabbers zoals het Empire State Building en het Chrysler Building, het oude, in 2001 door terroristen vernietigde, World Trade Center met de Twin Towers en de opvolger hiervan, het in 2014 geopende One World Trade Center.
De drukte en levendigheid geven de stad de bijnaam The City That Never Sleeps ("de stad die nooit slaapt"). Een andere populaire bijnaam is the Big Apple.

Slide 7 - Slide

All Right Unit 3
Watch the clip and answer the questions. 

 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Hoeveel medewerkers van Macy en artiesten doen er mee aan de Thanksgiving Day Parade?
A
Meer dan 8000
B
Ongeveer 6000
C
Meer dan 10.000
D
Ongeveer 4500

Slide 10 - Quiz

Hoe lang is de route die ze nemen?
1 mijl = 1,6 kilometer
A
Ongeveer 250 miles
B
Ongeveer 25 miles
C
Ongeveer 12,5 miles
D
Ongeveer 2,5 miles

Slide 11 - Quiz

Door welke film werd Macy's Thanksgiving Day heel populair?
A
Home Alone 2
B
Miracle on 34th Street
C
21 Jump Street
D
Elf

Slide 12 - Quiz

Hoeveel kost de parade ongeveer?
A
1-3 miljoen dollars
B
11-13 miljoen dollars
C
21-23 miljoen dollars
D
31-33 miljoen dollars

Slide 13 - Quiz

Wat is sinds het begin van Macy's Thanksgivingday Parade de hoofdattractie van de parade?
A
de enorme ballonnen
B
de kalkoen
C
de kerstman
D
de Rockettes

Slide 14 - Quiz

All Right Unit 3
 

Next: Turn to p.96 and read the text. Then do exercises 2

Slide 15 - Slide


Homework for Tuesday November 26
  • do (maak) lesson 1 ex 2 in your book
  • study present simple p. 93 book
  • study words lesson 2 p. 129 1st block

Slide 16 - Slide

Welcome back!

Slide 17 - Slide

All Right Unit 3
 * Check homework: 
- Present Simple
- lesson 1 ex 2 "Macy's"

 

Slide 18 - Slide

Lesson 2: opdracht 2+3
* Let's do ex. 2+3 together! Find the exercise online.
* Take a look at Study Box on page 129 in your book. 
--> These will be homework for next week 
--> Tip! leer de stof in stukjes (4x negen woordjes)
--> Hoe moet je ze leren?!?

* in class ex 4-5 : comparisons (vergelijkingen)


Slide 19 - Slide

Hoe leer je woordjes?

Slide 20 - Slide

Woordjes leren
Hoe heb jij de woordjes geleerd tot nu toe?

Heb je een gouden tip voor andere die moeite hebben met het leren van woordjes?

Mijn tip! 


Hak de woordenlijst in stukjes!

Je kunt beter de stof over 4 dagen verspreiden dan het in één keer in je hoofd stampen (dat werkt niet goed!)

Slide 21 - Slide

Manieren van woordjes leren
1. Flitskaarten
2. Met een website of app
3. Woordentekening
4. Groepen maken
5. Flapmethode
Er is geen goede of foute manier, kies er eentje die bij jou past!

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide


Homework for 
Thursday November 28

  • m. lesson 2 ex 2-3 online
  • lr. words lesson 2 p. 129 1st block

Slide 28 - Slide

Welcome everybody!
Thursday 28 November

Slide 29 - Slide

All Right Unit 3
 * Check homework: 
-words lesson 2 2nd block
- lesson 2 ex 2+3

 

Slide 30 - Slide

Degrees of comparison

Slide 31 - Slide

Comparisons
COMPARISONS
= vergelijkingen

Slide 32 - Slide

Comparisons
big
bigger
the biggest
COMPARISONS

Slide 33 - Slide

How would you compare these?

Slide 34 - Slide

How would you compare these?
fast
faster
fastest

Slide 35 - Slide

How would you compare these?

Slide 36 - Slide

How would you compare these?
tallest
taller
tall

Slide 37 - Slide

Comparative
Vergrotende trap:
+ER

Comparing 2 people/things

Frank is taller than Rob.

That car is faster than my car.


Superlative
Overtreffende trap:
+EST

Comparing 1 to all the rest

Rob is the tallest boy in class.

That is the fastest car ever.

Slide 38 - Slide

Comparative +
Superlative
klein - kleiner dan - het kleinst(e)
small - smaller than - the smallest

big - bigger than - the biggest

nice - nicer than - the nicest

BUT:
lucky - luckier than - the luckiest


Vergrotende +

overtreffende trap


Slide 39 - Slide

Exception to the rule (onregelmatig)

goed - beter - best
good - better - best

slecht - slechter - slechtst(e)
bad - worse - worst

weinig - minder- minste
little- less- least



Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Let's practice!

Lesson 2 ex 4-5-6-8
 in your online book

Slide 43 - Slide

Some more listening

Lesson 2 ex 9-10 in All Right online 

Slide 44 - Slide



Homework for Monday 2 December 

  • m. lesson 2 ex 9-10  in your online book
  • lr. words p. 129 + comparisons p. 130

Slide 45 - Slide