Chapitre 7 herhalingen

le programme d'aujourd'hui
1. Herhalen ww . "faire" ( présent + passé composé )
2 . Ww. "aller"+ volgorde van de Franse zin.
4. Maak de opdrachten af of/ en oefen met slim stampen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

le programme d'aujourd'hui
1. Herhalen ww . "faire" ( présent + passé composé )
2 . Ww. "aller"+ volgorde van de Franse zin.
4. Maak de opdrachten af of/ en oefen met slim stampen

Slide 1 - Slide

wekwoord "faire "= doen/ maken 
in de tegenwoordige tijd / présent

Slide 2 - Slide

faire in de présent / tegenwoordige tijd:
Vous ( faire) ...... de bruit.
A
fais
B
faites
C
faisons
D
font

Slide 3 - Quiz

choisis :
Joel _______ du foot.
A
font
B
faisons
C
fait
D
faites

Slide 4 - Quiz

Zet het werkwoord "faire"in de goede vorm:
1. Il ( faire) ...ses devoirs.
2. Vous ( faire ) .... leur travail.

Slide 5 - Open question

wat is de "passé composé "in het Nederland?

Slide 6 - Mind map

Hoeveel delen heeft de "passé composé"
A
1
B
2

Slide 7 - Quiz

Passé composé van "faire"
Avoir + voltooid deelwoord 
Voltooid deelwoord van het werkwoord "faire" is : fait

Slide 8 - Slide

Passé composé 
Faire 

J'ai      fait 
tu as    fait 
il/ elle / on      fait 
nous avons     fait 
Vous avez      fait
Ils/ elles ont   fait 
Voltooide Tijd 
Doen/ maken 

Ik heb gemaakt
jij hebt gemaakt 
hij/ zij heeft gemaakt
Wij hebben gemaakt
Jullie hebben gemaakt
Zij hebben gemaakt 

Slide 9 - Slide

J'
Tu
Il / Elle
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 10 - Drag question

ww."faire" au passé composé : voltooide tijd 

Slide 11 - Slide

Le passé composé , choisis:
Nous ( faire) ____ ______ l'exercice
A
avons fait
B
ont fait
C
faisons
D
a fait

Slide 12 - Quiz

Nora et Kyra ....... .......... du sport
A
avons fait
B
as fait
C
ont fait
D
a fait

Slide 13 - Quiz

Zet het werkwoord "faire"in de passé composé :
1. Il ( faire) ___ _____ses devoirs.
2. Nous ( faire ) ____ _____le travail.

Slide 14 - Open question

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle va
hij/zij gaat
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 15 - Slide

Vul de goede vorm van 'aller' in:
elle
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 16 - Quiz

vul de goede vorm van aller
Vous
A
allez
B
allons
C
vas
D
va

Slide 17 - Quiz

De toekomende tijd
Als je iets wilt zeggen in het Frans dat nog moet gaan gebeuren, dan gebruik je een vorm van 'aller' + een heel werkwoord.

Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Slide 18 - Slide

De toekomende tijd
Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Voorbeelden:
Je vais faire du shopping à Amsterdam. --> Ik ga shoppen in Amsterdam.
Il va acheter un nouveau pantalon. --> Hij gaat een nieuwe broek kopen.

Slide 19 - Slide

Woordvolgorde : de bepaling van tijd 
De bepaling van tijd staat in het Frans aan het begin of aan het einde van de zin.
- Demain, on va regarder un film ensemble .
- J'ai fait mes devoirs hier ( gisteren)

Slide 20 - Slide

Zet de zinnen in de goede volgorde:
1. faire- va - la semaine prochaine - On- du cheval.
2. fait- Lisa - hier- a - devoirs - les.

Slide 21 - Open question

phrases - clés C  ( H/V) 

Slide 22 - Slide

Phrases-clés C ( mavo)

Slide 23 - Slide

les devoirs
Oefen met slim stampen 
Maak je opdrachten af

Slide 24 - Slide