Samenvatting P1 SK

Samenvatting P1 SK
1 / 35
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with text slides.

Items in this lesson

Samenvatting P1 SK

Slide 1 - Slide

Hst 1

Slide 2 - Slide

Zuivere stof 
  • Bij een zuivere stof blijft de temperatuur bij een faseovergang constant. 
  • Een zuivere stof heeft een smeltpunt, stolpunt en kookpunt.
0

Slide 3 - Slide

Soorten mengsels
Heterogeen mengsel
Het mengsel bestaat uit stoffen in verschillende fasen (vast, vloeibaar of gas)

Homogeen mengsel
Het mengsel bestaat uit stoffen in dezelfde fase 

Slide 4 - Slide

Mengsel

Stoltraject
Mengsel


bij een mengsel heb je een: smelttraject, stoltraject of kooktraject

Slide 5 - Slide

Suspensies zijn heterogene mengsels
Als je een vaste stof mengt met een vloeistof en die vloeistof wordt troebel, dan heb je te maken met een suspensie.
  • Een voorbeeld van een suspensie is verf.
  • vast (s) in vloeistof (l)

Slide 6 - Slide

vloeibare mengsels
- emulsie
een emulsie is een mengsel van een niet opgeloste vloeistof in een andere vloeistof.
Belletjes van de niet opgeloste vloeistof zweven dan in de andere vloeistof.
Je kan een emulsie herkennen omdat die troebel is. 
Mayonaise is een voorbeeld van een 
emulsie. Maar ook melk en bodylotion zijn emulsies

                 

Slide 7 - Slide

ontmengen
emulsie
emulgator
Zo onstaat een emulsie

Slide 8 - Slide

Oplossing - Suspensie - Emulsies?
Emulsie
2
Suspensie
3
Oplossing
1

Slide 9 - Slide

Scheidingsmethoden

Slide 10 - Slide

Scheidingsmethoden

Slide 11 - Slide

Bezinken

Slide 12 - Slide

Centrifugeren

Slide 13 - Slide

Indampen






De stof in het indampschaaltje noemen we het residu

Slide 14 - Slide

Scheidingsmethoden

Slide 15 - Slide

Scheidingsmethoden

Slide 16 - Slide

Scheidingsmethoden

Slide 17 - Slide

Chromatografie

Slide 18 - Slide

Endotherm of exotherm
Exotherm
Endotherm

Slide 19 - Slide

exotherm of endotherm
energie-effect
Exotherm
Endotherm
energie-effect

Slide 20 - Slide

Activeringsenergie
Activeringsenergie is de energie nodig om een reactie te starten.

Door de activeringsenergie wordt de overgangstoestand bereikt.

Slide 21 - Slide

Activeringsenergie
Beginstoffen moeten worden geprikkeld om 
de reactie te beginnen: activeringsenergie
ENDO
EXO

Slide 22 - Slide

Coëfficient en index

Slide 23 - Slide

Reactietijd - Reactiesnelheid
Reactietijd = De tijd die verstrijkt tussen het begin en het einde van een reactie.

Reactiesnelheid = Een maat voor de hoeveelheid stof die er per seconde en per Liter reactiemengsel ontstaat of verdwijnt.
Wat is dan de relatie tussen reactietijd en reactiesnelheid?
Antwoord
Hoe korter de reactietijd is, hoe sneller de reactie verloopt, dus hoe groter de reactiesnelheid is. 

Slide 24 - Slide

Reactietijd
*Reactietijd vaak te meten:
*Aantal seconden dat de reactie verloopt
*Reactiesnelheid langzamer? Dan reactietijd groter!
*Reactiesnelheid is omgekeerd evenredig met reactietijd.

Slide 25 - Slide

Reactiesnelheid factoren
  • Soort stof: stoffen reageren anders.
  • Verdelingsgraad: Hoe fijner verdeeld, hoe sneller de reactie.
  • Concentratie: Hoe groter de concentratie, hoe groter de reactiesnelheid.
  • Temperatuur: Hoe hoger de temperatuur, hoe groter de reactiesnelheid.
  • Katalysator: vergroot reactiesnelheid. Wordt gebruikt, maar niet verbruikt.

Slide 26 - Slide

Katalysator
Een katalysator is een stof die de reactie versneld, maar niet wordt
verbruikt tijdens de reactie.
Na de reactie heb je de katalysator dus weer terug.

Maakt het uit hoe duur een katalysator is?
Een katalysator verlaagd de activeringsenergie

Een biologische katalysator wordt enzym genoemd.


Slide 27 - Slide

H2

Slide 28 - Slide

Atoommodel Bohr Na-23
Atoomnummer = 11
Massagetal = 23

In de kern zitten 11 protonen en 23-11=12 neutronen
In de elektronenschillen (K,L,M) zitten 11 elektronen: 2, 8, 1

Wat verklaart de reactiviteit van natrium?

Slide 29 - Slide

  • Atoomnummer = protonen + elektronen
  • massagetal = protonen + neutronen
  • elektronen wegen bijna niets
  • neutraalatoom ->elektronen = protonen

Slide 30 - Slide

Aantekening rekenen met mol
Aantal gram / Molaire massa = aantal mol
Aantal mol x Molaire massa = aantal gram
Aantal mol x getal van Avogadro = aantal deeltjes
Aantal deeltjes / getal van Avogadro = aantal mol

Slide 31 - Slide

15 gram natriumfosfaat 
Molaire massa: 163,94
15 : 163,94 = 0,0976 mol

10 gram zinkchloride
Molaire massa: 136,29
15 : 136,29 = 0,0734 mol
Mol berekening

Slide 32 - Slide

Isotopen

Isotopen hebben hetzelfde atoomnummer, maar een ander Massagetal.

Het aantal neurtonen is dus verschillend

Notatie isotopen





Hoeveel protonen heeft een koolstofatoom?

Slide 33 - Slide

IONEN
  • een geladen atoom noem je een ion
  • Een negatief ion heeft meer elektronen dan protonen
  • een positief ion heeft minder elektronen dan protonen
Een zout is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen

Slide 34 - Slide

Verschil tussen atoom en ion
  • Atoom met positieve lading heet een positief ion.
  • Atoom met een negatieve lading heet een negatief ion.
  • Lading hangt af van hoeveel elektronen een atoom kan opnemen of afstaan. Dit noem je elektrovalentie.


Slide 35 - Slide