Hoofdstuk 1 scheiden en reageren herhaling 4 HAVO

Fases
faseovergang
stofeigenschap
1 / 42
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fases
faseovergang
stofeigenschap

Slide 1 - Slide

Sleep de fase en faseovergang naar de juiste plek.
Ik kan benoemen in welke drie fasen een stof kan voorkomen.
1
Smelten
Stollen
Condenseren
Vervluchtigen
Rijpen
Verdampen
gas
vloeistof
vaste stof

Slide 2 - Drag question

stofeigenschap
geen stofeigenschap
volume
massa
dichtheid
smeltpunt
poeder
elastisch
goed oplosbaar in water
temperatuur
fase bij kamertemperatuur
kleur
geur

Slide 3 - Drag question

mengsel/zuivere stof
soorten mengsels

Slide 4 - Slide

Welk plaatje geeft een mengsel aan en welke een zuivere stof
Mengsel
Zuivere stof

Slide 5 - Drag question

Spa rood is een
A
suspensie.
B
emulsie.
C
oplossing.
D
nevel.

Slide 6 - Quiz

Suspensie
Emulsie
Oplossing
Omschrijving
Voorbeeld
Rook
Nevel
Vaste stof die niet oplost in vloeistof
Vloeistof die niet oplost in vloeistof
Vaste stof of vloeistof die wel oplost in vloeistof
Krijt in water
Zout in water
Mayonaise
Vloeistofdruppels fijn verdeeld in een gas
Vaste deeltjes fijn verdeeld in een gas
Deodorant spray
Roetwolk uit een uitlaat van een auto

Slide 7 - Drag question

scheidingsmethoden
filtreren
bezinken en afgieten
centrifugeren (en afgieten)
chromatografie etc

Slide 8 - Slide

Een zuivere stof kun je scheiden met een scheidingsmethode
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Hieronder zie je drie modellen van processen. Welk van de processen stelt scheiden voor?
A
B
C

Slide 10 - Quiz

Een manier om een suspensie te scheiden is
A
Extraheren
B
Destilleren
C
bezinken en afgieten
D
Adsorberen

Slide 11 - Quiz

Een suspensie kan ik scheiden met behulp van ...
A
Destilleren
B
Adsorptie
C
Filtratie
D
Extraheren

Slide 12 - Quiz

Waar staat de juiste omschrijving
A
A = filter B= filtraat C = residu
B
A = filtraat B = filter C = residu
C
A = filter B = residu C = filtraat
D
A = filtraat B = residu C = filter

Slide 13 - Quiz

Bezinken berust op dezelfde stofeigenschap als de scheidingsmethode:
A
Filtreren
B
Zeven
C
Centrifugeren
D
Adsorberen

Slide 14 - Quiz

Kun je een oplossing scheiden door filtreren?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Hoe noem je dat wat achterblijft in het indampschaaltje na het indampen?
A
neerslag
B
residu
C
filtraat
D
destilaat

Slide 16 - Quiz

Wat voor soort mengsel kunnen we scheiden met extraheren?
A
Kleurstoffen.
B
Vaste stoffen.
C
Suspensie.
D
Oplossing.

Slide 17 - Quiz

scheiden mengsel twee vloeistoffen
Destillatie-opstelling





Slide 18 - Slide

Bij een destillatie-opstelling wordt koelwater gebruikt.
Waarom wordt dat gebruikt?

A
Om het mengsel af te koelen
B
Om het kookproces te verbeteren
C
Om de damp te condenseren
D
Voor het opvangen van het destillaat.

Slide 19 - Quiz


Welke scheidingsmethode berust op een verschil in aanhechting.
A
Filtratie
B
Extraheren
C
Absorptie
D
Adsorptie

Slide 20 - Quiz

Op welk verschil in stofeigenschappen berust extraheren?
A
Deeltjesgrootte
B
Aanhechtingsvermogen
C
Oplosbaarheid
D
Kookpunt

Slide 21 - Quiz

Zand lost niet op in water, zout wel. Je kunt deze stoffen van elkaar scheiden door verschil in oplosbaarheid. Dit heet...
A
adsorberen
B
bezinken
C
centrifugeren
D
extraheren

Slide 22 - Quiz

Adsorptie berust op een verschil in:
A
Oplosbaarheid
B
Dichtheid
C
Aanhechtingsvermogen
D
Deeltjesgrootte

Slide 23 - Quiz

Welke van deze twee plaatjes is adsorptie?
A
Het linker plaatje
B
Het rechter plaatje
C
Geen idee
D
Allebei

Slide 24 - Quiz

Bij chromatografie: Als een stof goed oplost in de mobiele fase eindigt hij .... op het chromatogram
A
hoog
B
laag

Slide 25 - Quiz

Op welke stofeigenschappen berust chromatografie?
A
oplosbaarheid en kookpunt
B
aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid
C
kookpunt en aanhechtingsvermogen
D
deeltjesgrootte en oplosbaarheid

Slide 26 - Quiz

Bij chromatografie: Als een stof goed hecht aan de stationaire fase eindigt hij .... op het chromatogram
A
hoog
B
laag

Slide 27 - Quiz

Filtreren
Extraheren
Bezinken en afgieten
Chromatografie
Adsorptie
Destilleren
Indampen
Centrifugeren
Suspensie
Oplossing
Mengsel van vaste stoffen

Slide 28 - Drag question

Chemische reacties
Exotherm
Endotherm

Slide 29 - Slide

+
Geef een kloppende reactievergelijking van de volgende reactie:
...  PbCl4
... Cl₂
... Pb
4
1
2
3
1

Slide 30 - Drag question

14. Sleep de juiste getallen naar de juiste plaats in de reactievergelijking voor de volledige verbranding van butaan:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14

Slide 31 - Drag question

Endotherm of exotherm
A
Endotherm
B
Exotherm
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 32 - Quiz

Is deze reactie exotherm of endotherm?
A
Exotherm, want verbranding met zuurstof levert energie
B
Endotherm, want een ontleding kost energie
C
Exotherm want een ontleding met zuurstof levert energie
D
Endotherm want een ontleding levert energie

Slide 33 - Quiz

Bij een endotherme reactie...
A
komt er energie vrij
B
is er alleen heel even energie nodig
C
is er continu energie nodig
D
Is er geen energie nodig

Slide 34 - Quiz

Welke reactie is endotherm?
A
Het stollen van ijs
B
Verbranding van aardappelen in je lichaam
C
Condenseren van waterdamp
D
Het smelten van ijs

Slide 35 - Quiz

reactietijd
Reactietijd = tijd die nodig is om de reactie te laten verlopen, kun je meten.
Bij Explosie is de reactietijd kort, reactiesnelheid hoog
Bij rotten van fruit is de reactietijd lang, reactiesnelheid laag

Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korter de reactietijd

Slide 36 - Slide

Reactiesnelheid
Er zijn verschillende factoren die bepalen hoe snel de reactie verloopt:
  1. De soort stof
  2. De verdelingsgraad
  3. De concentratie
  4. De temperatuur
  5. De aanwezigheid van een  katalysator

Slide 37 - Slide

Factoren reactiesnelheid
1. Soort stof : zware stookolie (brand langzaam) v.s. benzine (brandt snel)
2. Verdelingsgraad : blok hout v.s. zaagsel (zaagsel kan ontploffen)
3. Concentratie : magnesium in zoutzuur vs magnesium in verdund zoutzuur
4. Temperatuur : Bij 100 oC aardappels (sneller) koken v.s. 80 oC koken        
                                 (langzaam)
5. Katalysator ( auto katalysator (platina) CO + NOx wordt CO2 en N2                         Een katalysator wordt gebruikt maar niet verbruikt

Slide 38 - Slide

Wat is reactiesnelheid?
A
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen
B
De snelheid waarmee reactieproducten ontstaan
C
De snelheid waarmee beginstoffen verdwijnen en reactieproducten ontstaan
D
De snelheid waarmee beginstoffen ontstaan en reactieproducten verdwijnen

Slide 39 - Quiz

Waar is de reactiesnelheid het hoogst?
Waar is de reactiesnelheid het laagst?

Slide 40 - Drag question

De reactiesnelheid is hoger bij
A
Hoge temperatuur
B
Lage temperatuur

Slide 41 - Quiz

Hogere reactiesnelheid
Lagere reactiesnelheid
Lage temperatuur
Gebruik katalysator
Een stof is fijn verdeeld
Lage concen- tratie stof
Oxideren van goud
Een explosie

Slide 42 - Drag question