3TC theme 4: if/when

Welcome!
Get your iPads out - log in to LessonUp
- study vocabulary F VMBO GT here
timer
5:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome!
Get your iPads out - log in to LessonUp
- study vocabulary F VMBO GT here
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Vocabulary
Check Vocabulary link

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Gisteren hebben we het gehad over......???

Slide 4 - Slide

Reflexive pronouns zeggen iets over .......
A
Het werkwoord in de zin
B
Het onderwerp van de zin

Slide 5 - Quiz

Welk van de onderstaande woorden zijn 'reflexive pronouns'?
A
myself, herself, themselves
B
my, her, their
C
each other, one another
D
myself, their, each other

Slide 6 - Quiz

Each other betekent ....
A
Elkaar
B
Een ander

Slide 7 - Quiz

Reflexive pronouns in het enkelvoud eindigen op ____
A
S
B
F
C
VES
D
ED

Slide 8 - Quiz

Reflexive pronouns in het meervoud eindigen op __
A
ED
B
F
C
S
D
VES

Slide 9 - Quiz

Reflexive pronoun:
I wrote this poem ___
A
myself
B
yourself
C
herself
D
itself

Slide 10 - Quiz

Reflexive pronoun:
Alice and Doris collected the stickers ___
A
ourselves
B
themselves
C
ourself
D
themself

Slide 11 - Quiz

Friends always help _______.

A
ourselves
B
themselves
C
yourself
D
each other

Slide 12 - Quiz

if or when ?
Take notes!

Slide 13 - Slide

If and When
  • If betekent "als". Je gebruikt if als je nog niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.
  • You can still catch the train if you leave right now.


  • When betekent "toen" of "wanneer". Je gebruikt when als je zeker weet dat iets gaat gebeuren.
  • I'll visit you when I'm in England next month.    

Slide 14 - Slide

Grammar 9: IF or WHEN






Slide 15 - Slide

(if/when) it rains tomorrow, we can't have a picnic.
A
If
B
When

Slide 16 - Quiz

My parents will buy me a car (if/when) I turn eighteen.
A
if
B
when

Slide 17 - Quiz

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 18 - Quiz

We'll catch the train (if/when) we leave immediately.
A
if
B
when

Slide 19 - Quiz

Press this button ... the door doesn't open
A
if
B
when

Slide 20 - Quiz

You'll understand what I mean ___ you're older
A
if
B
when

Slide 21 - Quiz

check:
Wanneer gebruik je 'when'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om iets te eisen
C
om een voorwaarde te stellen
D
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren

Slide 22 - Quiz

Check:
Wanneer gebruik je 'if'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om een voorwaarde aan te geven
C
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren
D
om iets te eisen

Slide 23 - Quiz

Need more?
here

Heb je de drie opdrachten gedaan, doe dan opdracht 54 WB pagina  45

Slide 24 - Slide