Voorbereiden op de toets - toetsweek 3

Préparation au test
semaine des contrôles 3
avril 2021
1 / 48
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Préparation au test
semaine des contrôles 3
avril 2021

Slide 1 - Slide

Hoe ziet de toets eruit?

- Vocabulaire
- Grammaire
- Schrijfvaardigheid: grammatica en vocabulaire komt samen
laat zien dat je de woordenschat beheerst
--> variatie in je zinnen - rijkdom woordenschat
grammatica: la négation + la question

Slide 2 - Slide

Hoe kan ik mij voorbereiden?
- woordenschat is gekend
GEEN doel op zich
kunnen gebruiken en toepassen (actieve kennis)
opdrachten (opnieuw) maken
tekstjes lezen

Slide 3 - Slide

Hoe kan ik mij voorbereiden?
- grammatica is gekend
ik ken de theorie maar ik kan die vooral TOEPASSEN in opdrachten
opdrachten opnieuw maken

Slide 4 - Slide

Hoe kan ik mij voorbereiden?
schrijfopdrachten: reeds gedaan
- Teams: feedback bij de opdrachten
- modelantwoorden Teams - Bestanden - Oplossingen

Slide 5 - Slide

Hoe kan ik mij voorbereiden?
schrijfopdrachten: wat kan ik nog doen?
Chapitre 8: Le pont
opdrachten 1 t/m 6 
herhalingsopdrachten Chapitre 5

Slide 6 - Slide

Keuzemenu
- la question: opdracht Teams
bespreken met docent
- Chapitre 8 Le Pont
- LessonUp
zelfstandig aan het werk

Slide 7 - Slide

LessonUp
Hier ga je zelfstandig aan het werk. 
De slides hebben een kleurcode:
geel: vocabulaire
groen: grammaire la négation
blauw: grammaire la question

Slide 8 - Slide

Vocabulaire

Slide 9 - Slide

leren om
A
apprendre de
B
apprendre à
C
attendre
D
attendre à

Slide 10 - Quiz

missen
A
bouger
B
rater
C
participer
D
essayer

Slide 11 - Quiz

bouger betekent

Slide 12 - Open question

participer betekent

Slide 13 - Open question

essayer betekent

Slide 14 - Open question

de hand
A
la gorge
B
la main
C
le dos
D
l'oreille

Slide 15 - Quiz

wat betekenen: la gorge - le dos - l'oreille

Slide 16 - Open question

de vinger is ...

Slide 17 - Open question

het gaat beter
A
ça va
B
il va
C
ça va mieux
D
il va mieux

Slide 18 - Quiz

Jij bent de docent
Maak een eenvoudige woordenschattest voor iemand in de klas.
Geef de leerlinge nog 5 minuten om te studeren
Jij kijkt de test na: wees streng: accenten - spelling
Wat is de score van je klasgenoot?
Kan jij het beter?

Slide 19 - Slide

Ik beheers vlot en foutloos de woordenschat
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Voca
woordjes stampen is stap 1
woordjes kunnen gebruiken is stap 2

Laat op de toets zien dat je een rijke woordenschat hebt! 
Dat is een onderdeel van schrijfvaardigheid!

Slide 21 - Slide

Komt goed mevrouw, maak u maar geen zorgen
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

grammaire
la négation

maak de volgende zinnen ontkennend
gebruik de woorden tussen haakjes

kijk goed je antwoorden na: let ook op de details!

Slide 23 - Slide

J'aime les légumes (niet)

Slide 24 - Open question

Tu as mangé. (niets)

Slide 25 - Open question

Elle regarde la télé. (nooit)

Slide 26 - Open question

Je fais du sport. (niet)

Slide 27 - Open question

Il nage dans la mer? (niet meer)

Slide 28 - Open question

Il y a une boulangerie ici? (geen)

Slide 29 - Open question

C'est facile. (nooit)

Slide 30 - Open question

De ontkenning heeft voor mij geen geheimen meer.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Nog twijfel?
Noteer je vragen en stel ze aan de docent.
Maar misschien kan een klasgenoot je ook helpen 
OF
kan je de oplossingen vinden in je cahier d'activités.

Slide 32 - Slide

La question
Maak de zin vragend.

Slide 33 - Slide

Tu dors beaucoup.

Slide 34 - Open question

Nous préférons le chocolat.

Slide 35 - Open question

Geef de vraag die bij het antwoord past.

Slide 36 - Slide

Elle a mal partout.

Slide 37 - Open question

J'ai vu 10 personnes.

Slide 38 - Open question

Elle mange une salade.

Slide 39 - Open question

Ils rentrent vers 10 heures.

Slide 40 - Open question

Parce que je ne veux pas venir.

Slide 41 - Open question

nu ga je zelf een vraag formuleren:

Slide 42 - Slide

Welke vraag zou jij aan je klasgenoot kunnen stellen die net gevallen is?

Slide 43 - Open question

Welke vraag zou jij aan je docent wanneer je de leerstof niet begrijpt.

Slide 44 - Open question

Welke vraag zou jij aan je broer/zus die ziek op de bank ligt en naar de dokter moet.

Slide 45 - Open question

La question en français?
Pas de problème!
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll



ja - nee vragen
vragen ZONDER vraagwoord

1) gewone zin + ?
Il est malade --> Il est malade?

2) est-ce que + gewone zin + ?
Il est malade? --> Est-ce qu'il est malade?


vragen MET vraagwoord 
(pourquoi - qui - ...)

1) gewone zin + vraagwoord + ?
Il habite où?

2) vraagwoord + est-ce que + gewone zin + ?
Où est-ce qu'il habite?
De vraag in het Frans

Slide 47 - Slide

Hoe ingewikkeld de est-ce que vraag ook lijkt, ze biedt het meeste houvast en wordt heel veel gebruikt in het Frans

Er zijn heel veel varianten mogelijk. In je boek haalt men deze mogelijkheden vaak door elkaar wat verwarrend kan werken. Als je de basisregels goed kent, dan komt het goed op de toets.

Slide 48 - Slide