Coco

Coco
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Coco

Slide 1 - Slide

Taalkundig ontleden

Je geeft ieder woord apart een naam. We noemen dat:
een woordsoort
bijv.: 
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord, 
werkwoord, 
voorzetsel enz. 
Zie volgende slide.
!!!!!!Redekundig ontleden!!!!!!

Je geeft zinsdelen een naam.
-onderwerp
-persoonsvorm
-lijdend voorwerp 
enz. 

De docent leest een boek. 
   X

Slide 2 - Slide

Zinsdelen
Ieder zinsdeel heeft een eigen functie.
-Hoe vind je die zinsdelen?
-Wat zijn de namen?



Slide 3 - Slide

Stap 1: Hoe vind je de zinsdelen?
 Verander de volgorde van de zin. 

Merel en Frank /lopen/ met hun zware tas/ door de drukke straat.  
Lopen/ Merel en Frank /met hun zware tas/ door de drukke straat? 
Met hun zware tas /lopen/ Merel en Frank/ door de drukke straat. 
Door de drukke straat/ lopen/ Merel en Frank/ met hun zware tas. 

De woorden die steeds bij elkaar blijven staan, noemen we zinsdelen

Slide 4 - Slide

Naam zinsdelen
Als we de zinsdelen hebben gevonden, dan krijgen de zinsdelen een naam. 
1. persoonsvorm (pv)
2. onderwerp (ow)
3. werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 5 - Slide

Stap 2: Hoe vind je de persoonsvorm?
1. Zet de zin in een andere tijd. tegenwoordige tijd - verleden tijd
Hij loopt door de drukke straat. Hij liep door de drukke straat.
= Je vindt de persoonsvorm

2. Maak de zin enkelvoud of meervoud = Je vindt de persoonsvorm en het onderwerp.  
Hij loopt door de drukke straat. Wij lopen door de drukke straat. 


Slide 6 - Slide

Een persoonsvorm is een kameleon!
WANT:
Een persoonsvorm (pv) verandert als:
1. de tijd verandert    
Hij is bakker van beroep. Hij was bakker van beroep. 
2. het aantal verandert
Hij is bakker van beroep. Zij zijn bakker van beroep. 

Slide 7 - Slide

Stap 3: Hoe vind je het onderwerp? 

Wie? of Wat? + pv

Jacques /heeft /de hele zomervakantie /gewerkt. 
    (ow)         (pv)

 Wie heeft gewerkt? 

Jacques heeft gewerkt.        Jacques = onderwerp

Slide 8 - Slide

Stap 4: Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde? 
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle wekwoorden in de zin. 

Jacques /heeft /de hele zomervakantie /gewerkt. 
    (ow)         (pv)                                                     (heeft gewerkt = wwgez)
                                                                                 
Wat zijn de werkwoorden in de zin? 
heeft gewerkt = werkwoordelijk gezegde. 

Slide 9 - Slide

Samenvatting: Redekundig ontleden
Ieder zinsdeel heeft een eigen functie.
Hoe vind je die zinsdelen?
1. Verander de volgorde van de zin. 
2. Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is  de persoonsvorm.
3. Maak de zin enkelvoud of meervoud = Je vindt de persoonsvorm en ook het onderwerp. 
4. Alle werkwoorden in de zin noemen we het werkwoordelijk gezegde.  

Slide 10 - Slide

Samenvatting: Redekundig ontleden
Ieder zinsdeel heeft een eigen functie.
Hoe vind je die zinsdelen?
1. Verander de volgorde van de zin. 
Ik heb in de tuin een boek gelezen. Heb /ik /een boek/ gelezen /in de tuin? Ik /heb /een boek /gelezen /in de tuin. 
2. Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is  de persoonsvorm.
Ik had in de tuin een boek gelezen.
3. Maak de zin enkelvoud of meervoud = Je vindt de persoonsvorm en ook het onderwerp. 
Wij (ow) hebben (pv) in de tuin een boek gelezen.
4. Alle werkwoorden in de zin noemen we het werkwoordelijk gezegde.  
hebben gelezen

Slide 11 - Slide