2TH derivatie: voor- en achtervoegsel

WOORDENSCHAT
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WOORDENSCHAT

Slide 1 - Slide

WOORDENSCHAT
'fietsen'

Persoon
fietser
Persoon die fietst
Proces
fietsen
Proces van fietsen
Voorwerp
fietswiel
Voorwerp dat hoort bij fietsen

Slide 2 - Slide

WOORDENSCHAT UITBREIDEN
Kan op 3 manieren:

1.  Afleiding --> fiets/ fietser

2. Samenstelling --> fiets/ fietswiel 

3. Vervoeging --> fiets/fietsen

Slide 3 - Slide

WAT IS HET VERSCHIL?
Samenstelling = twee woorden met een aparte betekenis, samengesteld. 
- auto + raam = autoraam

Vervoeging = een werkwoord vervoegd: 
- ik speel
- hij speelt

Slide 4 - Slide

AFLEIDING
Een woord met een zelfstandige betekenis, samen met een woorddeel zonder zelfstandige betekenis.

- fiets + er = fietser (persoon die fietst).

            - 'fiets' heeft een zelfstandige betekenis.
            - 'er' heeft geen zelfstandige betekenis


Slide 5 - Slide



drinkfles
A
samenstelling
B
vervoeging
C
afleiding

Slide 6 - Quiz



(Ik heb) gedronken
A
samenstelling
B
vervoeging
C
afleiding

Slide 7 - Quiz


Amazonegebied
A
samenstelling
B
vervoeging
C
afleiding

Slide 8 - Quiz


meisje
A
samenstelling
B
vervoeging
C
afleiding

Slide 9 - Quiz

AFLEIDINGEN
Om afleidingen te maken heb je nodig:
  1. Een grondwoord
  2. Een voorvoegsel, of een achtervoegsel.


Slide 10 - Slide

Wat is het grondwoord in deze afleidingen?


  1. doosje
  2. fietser
  3. groenig
  4. onjuist
  5. bruggetje

Slide 11 - Slide

Antwoorden
  1. doosje
  2. fietser
  3. groenig
  4. onjuist
  5. bruggetje

Slide 12 - Slide

Niet alles is mogelijk
'Iemand die kaartjes knipt' is een ...

'Iemand die steelt' is een ...


Slide 13 - Slide

Niet alles is mogelijk
'Iemand die kaartjes knipt' is een kaartjesknipper. 
- Dat woord kennen wij in het Nederlands nog niet, en daarom mag je deze afleiding (kaartjes + knip) + er maken.

'Iemand die steelt' is een dief.
- Dat woord kennen wij in het Nederlands wel, daarom is het niet nodig om hierbij een afleiding te maken (steler).

Slide 14 - Slide

Voor- en achtervoegsels
Voorbeelden van voorvoegsels:


on-
onnodig
wan-
wanhoop
in-
indirect
her-
herexamen
ont-
ontbossing
a-
asociaal

Slide 15 - Slide

Voor- en achtervoegsels
Voorbeelden van achtervoegsels:


-ig
groenig
-achtig
lila-achtig
-loos
radeloos
-baar
draagbaar
-dom
christendom
-lijk
makkelijk

Slide 16 - Slide

Maak een afleiding met een voor- en achtervoegsel tegelijk.

Slide 17 - Open question

Huiswerk
Leer de woordenlijst van 1.5 (blz. 39)! 
Volgende week gaan we hier een quiz over doen.

Opdracht 14 + ...


Slide 18 - Slide