p3 - lesweek 1 - 1e en 4e naamval

Wilkommen zur Deutschstunde
1 / 44
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wilkommen zur Deutschstunde

Slide 1 - Slide

Die Planung und die Lernziele 
1. Wortschatz
2. Lesen!
2. 1e en 4e naamval ?
  • Je kunt in informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen.
  • Je kunt in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.
  • Je kunt de uitgangen van de eerste en vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep.

Slide 2 - Slide

K3 Lektion 1: Sieh und lies mal
In diesem Kapitel geht es um Essen und Trinken und um Wien. 
Beantworte die Fragen. 

Slide 3 - Slide

timer
1:00
Welke typische Duitse of
Oostenrijkse gerechten
ken je?

Slide 4 - Mind map

timer
1:00
Apfelstrudel
Berliner
Schwarzwälderkirschtorte
Obstplunder
Sachertorte
Streuselkuchen

Slide 5 - Drag question

Österreich:
Ook in Oostenrijk wordt Duits gesproken. Ze hebben wel andere eetgewoontes. 
Zo heb je misschien wel al eens gehoord van Manner, Skiwasser of D'arbo jam. 

Slide 6 - Slide

Wienerschnitzel
Kaiserschmarrn
Almdudler
Fritattensuppe
Germknödel

Slide 7 - Drag question

Lektion 1: Wortschatz
Tip: Herhaal de woorden regelmatig. Je kunt beter drie keer tien 
        leren dan één keer een lange tijd achter elkaar. 

Slide 8 - Slide

An die Arbeit!
> Aufgabe 2 
    Ergänze das fehlende Wort im Satz und im Puzzle. 

> Aufgabe 3
    Lies den Text Kaiserschmarren. Welche Zutaten braucht        
    man? Wähle die richtigen Bilder. 

timer
8:00

Slide 9 - Slide

> Aufgabe 4:
    Sieh dir das Video Woher kommt der Kaiserschmarren? an.
    Wähle richtig oder falsch
timer
4:00

Slide 10 - Slide

Sisi und Franz Joseph

Slide 11 - Slide

Grammatik
1e en 4e naamval

Slide 12 - Slide

Leerdoelen 3.1
  1. Wat is de eerste naamval? 
  2. Hoe vind je de 1e naamval?

  3. Wat is de vierde naamval? 
  4. Hoe vind je de 4e naamval?

  5. Welke woorden horen bij de der-groep?
  6. Wat zijn de uitgangen van de der-groep?


  7. Welke woorden horen bij de ein-groep?
  8. Wat zijn de uitgangen van de ein-groep?


timer
1:30000
Noteer de leerdoelen in jouw schrift.
Noteer de antwoorden op de leerdoelen in jouw schrift.

Slide 13 - Slide

1e naamval: onderwerp
- Zinsdeel is het onderwerp. 
- Hoe pak je het aan?
- Stap 1: zoek eerst het gezegde.
- Stap 2: Vraag ''wie/wat + gezegde?''
- Stap 3: het antwoord = 1e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
Tip!
--> vervang door 'hij'

Slide 14 - Slide

4e naamval: lijdend voorwerp
- Zinsdeel is het lijdend voorwerp. 
- Hoe pak je het aan?
- Stap 1: zoek eerst het gezegde en het onderwerp.
- Stap 2: Vraag ''Wie/wat + gezegde + onderwerp''?
- Stap 3: Het antwoord = 4e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
Tip!
--> vervang door 'hem'

Slide 15 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een zin?
A
wie/wat + onderwerp
B
wie/wat + gezegde
C
wie/wat
D
wie/wat + lidwoord

Slide 16 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
wie/wat + gezegde + onderwerp
B
wie/wat + onderwerp
C
wie/wat + gezegde
D
wie/wat

Slide 17 - Quiz

In het Duits verandert het lidwoord soms in een ander zinsdeel. Wat weet jij nog?

Slide 18 - Slide

Een oplossing..
De HIJ/HEM-regel

  1. Vertaal de zin naar het Nederlands.
  2. Vervang een deel van de zin door HIJ of HEM.
  • Vervangbaar door 'hij'?  -> 1ste naamval / onderwerp
  • Vervangbaar door 'hem'?  -> 4e naamval / lijdend voorwerp

Voorbeeld: Ich schreibe ein Buch.       <- wat is hier: 1e & 4e nv?

Slide 19 - Slide

Hoe vond je de les van vandaag?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quiz

An die Arbeit
Mache: Kapitel 3 Lektion 1 8+9+10
Weiter: Einladung 'Halloweenparty' (Classroom)
Lerne: Lektion 1 Kapitel 3


Slide 21 - Slide

Wilkommen zur Deutschstunde

Slide 22 - Slide

Die Planung und die Lernziele 
1. Hören
2. 1e en 4e naamval
3. Abendbrot
  • Je kunt in informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen.
  • Je kunt in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.
  • Je kunt de uitgangen van de eerste en vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep.

Slide 23 - Slide

Zoek een Sachertorte.

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Link

Grammatik
1e en 4e naamval

Slide 26 - Slide

Essen und trinken

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Leerdoelen 3.1
  1. Wat is de eerste naamval? 
  2. Hoe vind je de 1e naamval?

  3. Wat is de vierde naamval? 
  4. Hoe vind je de 4e naamval?

  5. Welke woorden horen bij de der-groep?
  6. Wat zijn de uitgangen van de der-groep?


  7. Welke woorden horen bij de ein-groep?
  8. Wat zijn de uitgangen van de ein-groep?


timer
1:30000
Noteer de leerdoelen in jouw schrift.
Noteer de antwoorden op de leerdoelen in jouw schrift.

Slide 29 - Slide

Schema 1: der-groep
Dit schema gebruik je bij de volgende woorden:

der, die, das = de, het
dies-               = deze, die, dit, dat
jed-                 = iedere, elke
welch-           = welke

Slide 30 - Slide

Schema 2: ein-groep
Dit schema gebruik je bij de volgende woorden:

ein, eine        = een
kein, keine   = geen
bezittelijke voornaamwoorden
(mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr)

Slide 31 - Slide

Ontleden / hij-hem-proef
Wat is de eerste naamval?
Wat is de vierde naamval?

Leg uit: hij/hem-proef

Slide 32 - Slide

1e naamval: onderwerp
- Zinsdeel is het onderwerp. 
- Hoe pak je het aan?
- Stap 1: zoek eerst het gezegde.
- Stap 2: Vraag ''wie/wat + gezegde?''
- Stap 3: het antwoord = 1e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
Tip!
--> vervang door 'hij'

Slide 33 - Slide

4e naamval: lijdend voorwerp
- Zinsdeel is het lijdend voorwerp. 
- Hoe pak je het aan?
- Stap 1: zoek eerst het gezegde en het onderwerp.
- Stap 2: Vraag ''Wie/wat + gezegde + onderwerp''?
- Stap 3: Het antwoord = 4e naamval. 

vb. Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
Tip!
--> vervang door 'hem'

Slide 34 - Slide

1e of 4e naamval?
Bepaal om welk zinsdeel het gaat:
1. Dort kommt der Lehrer
2. Ich kenne den Lehrer.
3. Ich kaufe die CD.
4. Die CD ist cool.
5. Ich bestelle die Fotos
6. Das Buch ist weg. 
Wie..?
timer
2:30

Slide 35 - Slide

Naamvallen schema's met de uitgangen
                       m                          v                        o                          mv
1e         der Mann           die Frau          das Kind          die Freunde
4e        den Mann          die Frau          das Kind          die Freunde
                m                   v                 o                   mv
1e     ein Mann        eine Frau      ein Kind       keine Freunde
4e     einen Mann    eine Frau      ein Kind       keine Freunde

Slide 36 - Slide

1. Vertaal het lidwoord:
(de) Bruder von Hans heißt Jan.

timer
0:30

Slide 37 - Open question

2. Vertaal het lidwoord:
Hast du (de) Schwester van Jan gesehen?

timer
0:30

Slide 38 - Open question

3. Vertaal het lidwoord:
Kennst du (de) neuen Lehrer schon?
timer
0:30

Slide 39 - Open question

Abendbrot
Das Abendbrot wird um sechs Uhr serviert. 

Wie der Name schon sagt, handelt es sich um eine kalte Mahlzeit, bei der verschiedene Brotsorten, Käse und Wurstaufschnitt und Salat gegessen werden. 

Manchmal wird auch etwas Heißes wie eine Suppe oder aufgewärmte Reste dazu gereicht. Zum Essen trinkt man schwarzen Tee oder Kräutertee.

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Was isst und trinkst du zum Abendbrot?
Nenne mindestens zwei Dinge.

timer
1:30

Slide 42 - Open question

Hoe zou je de uitleg van vandaag willen beoordelen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 43 - Quiz

An die Arbeit
Mache: Kapitel 3 
  • Lektion 1 Aufgaben 2 bis einschließlich 5 
  • Lektion 1 Aufgaben 8 bis einschließlich 16 
  • Lektion 2 Aufgaben 1, 6, 7, 9

Lerne: Lektion 1 Kapitel 3


Slide 44 - Slide