ha1f Grammatica Lijdend Voorwerp

HA1 Grammatica Lijdend Voorwerp
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

HA1 Grammatica Lijdend Voorwerp

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen

  • Alle zinnen bevatten een persoonsvorm, een (werkwoordelijk) gezegde en een onderwerp.

  • Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp. Met het lijdend voorwerp gebeurt iets, het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp
  • Lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
  • Je vint het LV door de volgende vraag te stellen:
Wat/wie + PV + OW + andere werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het LV.

  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Dominic geeft een mooi cadeau aan Frédériqé. 

De handeling is geven. Er wordt dus iets gegeven, namelijk een mooi cadeau. Dat mooie cadeau is dus het voorwerp (iets) dat de handeling ondergaat; dat pakje wordt weggegven.

PV = geeft
OW = Dominic (Wie geeft?)
WG = geeft (enige werkwoord)
LV = Wie/wat geeft Dominic? een mooi cadeau

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

GAAT HET GOED?

Lukt het je om het

lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?


Voor de zekerheid nog een voorbeeld.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

LIJDEND VOORWERP


Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

Let op: met 'zijn jas' gebeurt dus iets: Martijn hangt hem op!

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan
  1. Onderstreep de persoonsvorm.

  2. Verdeel de zin in zinsdelen.

  3. Selecteer het onderwerp (o), het gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv)
Ik / heb / een auto / gekregen / van mijn ouders. 

OW = Ik
WG = heb gekregen
LV = een auto

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Ontleed de volgende zin
De musea medewerkers kregen een mooi kerstpakket van de baas.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

De jongens gooiden sneeuwballen

Pv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

De jongens gooiden sneeuwballen

lv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin

Ik kan deze zin ontleden.
A
ik
B
kan
C
kan ontleden
D
deze zin

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Volgens de politieagent reed de bestuurder negentig kilometer per uur.
'negentig kilometer per uur' is een lijdend voorwerp.
ek
A
Juist
B
Niet juist

Slide 14 - Quiz

Dit zinsdeel is géén lijdend voorwerp, omdat het een hoeveelheid aangeeft.
En zinsdelen die een hoeveelheid aangeven, zijn geen lijdend voorwerp.
Waarom is 'negentig kilometer per uur' geen lijdend voorwerp?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Trek die vieze sokken uit!
Wat is 'trek uit'?
A
wg
B
ow
C
lv
D
ander zinsdeel

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
wg
B
ow
C
lv
D
ander zinsdeel

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions