Spelling werkwoordspelling

Deze les:
-  werkwoordspelling
- opdrachten spelling op Cambiumned


1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze les:
-  werkwoordspelling
- opdrachten spelling op Cambiumned


Slide 1 - Slide

pv tegenwoordige tijd
Onderwerp =
ik: ik-vorm (Ik meld)
jij, hij, zij, het: ik-vorm + (De docent meldt)
meervoud: hele werkwoord (De meisjes melden) 
jij / je achter de pv?: ik-vorm (meld jij het?)

Slide 2 - Slide

pv verleden tijd
sterk of zwak?
zwak: te (n) of de (n) 
> maak de stam
> check laatste letter
> in 't ex-kofschip?-> te (n)
niet? -> de (n)
(Ik meldde, wij verhuisden)

Slide 3 - Slide

voltooid deelwoord
Herkennen:
1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. (Het IS vandaag GEBEURD)
2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
3. > maak de stam
> check laatste letter
> in 't ex-kofschip?-> t
niet? -> d

Slide 4 - Slide

Als het hard (vriezen), (veranderen) het water in ijs zodat je erop kunt schaatsen.
A
vriest, verandert
B
vriest, veranderd
C
vroor, verandert

Slide 5 - Quiz

Wie heeft de verbouwing van dat pand (financieren) en het bedrijf daarmee (redden)?

Slide 6 - Open question

Dit nieuwe model (rijden) veel beter dan het vorige.
A
rijdt
B
rijd

Slide 7 - Quiz

Dit met diamanten ingezette horloge, (kosten) vorig jaar tweeduizend euro.
A
koste
B
kostte
C
kosde
D
kosdde

Slide 8 - Quiz

Hij (beloven) mij te verbeteren.
A
beloofte
B
beloofde

Slide 9 - Quiz

Marije (houden) zich zelfs onder moeilijke omstandigheden goed en dat (verbazen) me bijzonder.
A
hield, verbaasdt
B
houd, verbaast
C
houdt, verbaast

Slide 10 - Quiz

Ik heb heel lang (geloven) dat spoken bestaan.

Slide 11 - Open question

De (afdrukken) foto's waren mislukt; daarom heb ik ze (retourneren).
A
afgedrukte, retourneerd
B
afgedrukte, geretourneerd
C
afgedruktte, geretourneert

Slide 12 - Quiz

Waarom (zeggen) je niets en kijk je zo (bedroeven)?
A
zegt, bedroeft
B
zegt, bedroefd
C
zeg, bedroefd

Slide 13 - Quiz

Het (worden) tijd dat jij je standpunt (vernieuwen).
A
word, vernieuwt
B
wordt, vernieuwd
C
wordt, vernieuwt

Slide 14 - Quiz

Goed of fout: hij herhaald de les
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Omdat het rapport destijds te veel fouten (bevatten), werd het (vernietigen).
A
bevatten, vernietigd
B
bevatte, vernietigd
C
bevatte, vernietigt

Slide 16 - Quiz

Noteer het voltooid deelwoord:
weet jij wat daar is (gebeuren)?

Slide 17 - Open question

Onze klas is (herindelen), omdat zich de afgelopen weken veel nieuwe leerlingen (aanmelden).
A
herindeeld, aanmelden
B
heringedeeld, aanmelden
C
heringedeeld, aanmeldden

Slide 18 - Quiz

Meneer Hendriksen (antwoorden) maar niet op de vraag die ik gisteren per mail (stellen) heb.
A
antwoorde, gesteld
B
antwoordt, gesteld
C
antwoordt, gestelt

Slide 19 - Quiz

Het (printen) formulier heb ik direct naar u toe (faxen).
A
geprinte, gefaxt
B
printe, gefaxt
C
geprintte, gefaxt

Slide 20 - Quiz

De vaak (beboeten) man (rijden) tegenwoordig een stuk langzamer met zijn auto.

Slide 21 - Open question

Hij heeft (faken) dat hij directeur is
A
gefaked
B
gefakt
C
gefakd
D
gefaket

Slide 22 - Quiz

Merel (checken) gisteren op de verjaardag steeds of zij al een bericht (krijgen) had.
A
checkte, gekregen
B
checkt, gekregen
C
check, gekregen

Slide 23 - Quiz

(Snijden) het vlees in kleine stukjes, nadat je er peper en zout over (strooien) hebt.
A
Snijdt, gestrooid
B
Snijd, gestrooid
C
Snijd, gestrooit

Slide 24 - Quiz

Morgen (halen) mijn tante het (voorschrijven) recept bij de apotheek.
A
haalt, voorgeschreven
B
haalde, voorgeschreven
C
haalt, voorgeschrijven

Slide 25 - Quiz

Hij melde zich bij de docent.
A
Goed
B
Fout

Slide 26 - Quiz

Wat ga je doen?
taalblokken.nl  > spelling en grammatica 2F> Spelling> werkwoordspelling tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord. 

Slide 27 - Slide

Wat ga je doen?
Taalblokken.nl: spelling/grammatica 2f > werkwoordspelling tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord. 

Slide 28 - Slide

vragen?
https://quizizz.com/admin/quiz/5dcc634be89d48001b37a739/werkwoordspelling 


Slide 29 - Slide

Nadat het kind buiten had (spelen), (besluiten) het naar binnen te gaan.
A
gespeelt, besluitte
B
gespeeld, besluitte
C
gespeeld, besloot

Slide 30 - Quiz

De broodjes in de kantine worden goed (beleggen).

Slide 31 - Open question


Het zwembad (worden) aan het eind van de zomer (leegpompen).
A
wordt, leeggepompt
B
word, leeggepompt
C
wordt, leegepompd

Slide 32 - Quiz

Goed of fout:
Word je vriend snel boos?
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

Het (irriteren) mij dat jij er alles zo (uitflappen)!
A
irriteerde, uitflapt
B
irriteert, uitflapt
C
irriteert, uitflapte

Slide 34 - Quiz

Dorien (bellen) altijd mobiel en (gebruiken) nooit de vaste lijn.
A
belde, gebruikt
B
belt, gebruikte
C
belt, gebruikt

Slide 35 - Quiz

Ze (boffen) met de uitslag
A
bofte
B
bofde

Slide 36 - Quiz

Ze hebben flink op de aankleding (besparen)
A
bespaart
B
gespaard
C
bespaard

Slide 37 - Quiz

Hoe schrijf je dit?

Ik heb hem gisteren (mailen).

Slide 38 - Open question

Mijn navigatie is gisteren
A
geupdate
B
ge-updatet
C
ge-updated
D
geüpdatet

Slide 39 - Quiz

Het (besteden) geld was van mijn vader.
A
besteedde
B
besteden
C
bestede

Slide 40 - Quiz

De (melden) misdaad is niet anoniem gebleven
A
gemeldde
B
vermeldde
C
gemelde

Slide 41 - Quiz

Wordt die crimineel nog wel (veroordelen)?

Slide 42 - Open question

De (witten) muur is mooi geworden.
A
gewitte
B
witte
C
gewite

Slide 43 - Quiz

De winkelier werd er (ingeluis.....
A
d
B
t

Slide 44 - Quiz

Examens volgende periode
- lezen en luisteren periode 3
- spreken periode 4

Slide 45 - Slide