Qu'est-ce que tu portes?

Aujourd'hui:
- Coucou, je suis où? ;
- Reviser l'adjectif;
- Décrire ton voisin / ta voisine. 
- Magazine de mode

Aan het einde van de les herken je iemand aan de hand van een beschrijving en kan je je klasgenoot beschrijven. 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Aujourd'hui:
- Coucou, je suis où? ;
- Reviser l'adjectif;
- Décrire ton voisin / ta voisine. 
- Magazine de mode

Aan het einde van de les herken je iemand aan de hand van een beschrijving en kan je je klasgenoot beschrijven. 

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce que tu portes?
Je porte ...
Tu portes...
Il/ elle porte...

les couleurs
les vêtements
les adjectifs

Slide 2 - Slide

Elle porte...
  • Elle s'appelle Maxima
  • Elle porte un chapeau rouge.
  • Elle porte un manteau rouge.
  • Elle porte des chaussures rouges.
  • Elle ne porte pas de pantalon.
  • Elle ne porte pas de baskets.

Slide 3 - Slide

Voilà Nathalie
Elle a les cheveux....
Elle porte des lunettes de soleil
Elle porte une .......... noire sur la tête
Et elle porte un .......... bleu,
et des baskets ......... 

Slide 4 - Slide

Theo: Il a 15 ans. Il a les cheveux blonds. Il porte un pull vert et un pantalon rouge. Il porte aussi des chaussures noires. Il est de taille moyenne. 

Mo: Il est grand. Il est sportif. Il porte un jean bleu et un  T-shirt jaune. Il 
porte aussi des chaussures rouges. Il a les cheveux noirs. 
Laure: Elle est une petite fille. Elle a les cheveux longs. Elle porte une jupe rose. Elle a un grand sac orange. Elle porte un T-shirt gris et elle porte des lunettes. 

Slide 5 - Slide

Il / elle est comment?  
  • il / elle a .... ans.
  • il / elle a les cheveux blonds/ bruns / noirs
  • il / elle a les yeux bleus / marron / verts
  • il / elle aime danser / le sport / lire / ...?

Slide 6 - Slide

Wat weet je nog over het Franse bijvoeglijk naamwoord?
Wat weet je nog over het Franse bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Slide

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 8 - Slide

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij!
Il est drôle / Elle est drôle

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij!
Il est français / Ils sont français

Slide 9 - Slide

L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin

Als het werkwoord être ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands. (Vble jardin est petit / la fille est petite)

Slide 10 - Slide

Décrire ton voisin / ta voisine
Elle porte...
Il porte... 
Il/Elle a les cheveux ...

Denk aan wat je hebt geleerd over het bijvoeglijk naamwoord! Kijk of je dat kan toepassen. 

Slide 11 - Slide

Lesdoelen behaald?

- Je kan iemand herkennen aan de hand van een beschrijving. 
- Je kan zelf iemand beschrijven. 

Slide 12 - Slide