verwijswoorden en twijfelgevallen

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Me/mijn neef heeft thuis een slang en hij wil mij/mijn ook een slang geven
A
me en mij
B
me en mijn
C
mijn en mij
D
mijn en mijn

Slide 7 - Quiz

Zijn dat jou/jouw buren? Hun/zij graven een zwembad in hun/ze achtertuin
A
jou/hun/zij
B
jouw/zij/hun
C
jouw/hun/ze
D
jou/zij/hun

Slide 8 - Quiz

Neemt u/uw de bus naar Berlijn of u/uw privévliegtuig?
A
u/u
B
uw/uw
C
u/uw
D
uw/u

Slide 9 - Quiz

De trein met wie/waarmee Joy reist, stopt ook bij deze/dit station
A
wie/deze
B
waarmee/deze
C
wie/dit
D
waarmee/dit

Slide 10 - Quiz

De gevaarlijkste stunt dat/die Alwin doet, is van dat/die brug af duiken.
A
die/die
B
dat/die
C
die/dat
D
dat/dat

Slide 11 - Quiz

Opdracht
bladzijde 91
opdracht 1, 2, 

over 10 minuten is de opdracht klaar en gaan we nakijken.

timer
10:00

Slide 12 - Slide

Spelling: twijfelgevallen
Bij sommige werkwoorden kun je niet horen hoe je ze moet spellen. 
Dat is onder andere het geval bij werkwoorden die beginnen met voorvoegsels als be-, ver-, ont-, her- of over-. 

De tegenwoordige tijd en de voltooide tijd klinken hetzelfde, maar je schrijft ze vaak anders.

Slide 13 - Slide

voorbeeld
persoonsvorm              voltooid deelwoord
- Soms gebeurt dat        - het is zo gebeurd
– Dat verandert niet             - dat is niet veranderd
– Zij herstelt haar fiets.        – Zij heeft haar fiets hersteld.






Slide 14 - Slide

Ook sommige andere werkwoorden hebben vormen die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven. Bijvoorbeeld:
 
Ik word gebeld  -Hij wordt gebeld


– Vandaag begeleiden wij de sportdag.
– Gisteren begeleidden wij de sportdag.


Slide 15 - Slide

WERKWOORDSPELLING
[praten]
Ik ________ gisteren over mijn nieuwe diploma.

Slide 16 - Open question

..................... (worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
Wordt
B
Word
C
Wort

Slide 17 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 18 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 19 - Quiz

werkwoordspelling
wat is goed?
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 20 - Quiz

opdracht
bladzijde 89
maken opdracht 1, 3, 4
Jullie krijgen 10 minuten. Dan gaan we nakijken.
timer
10:00

Slide 21 - Slide