2BKGT: Vorstellen

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Deutsch

Vorstellen, familie en persoonlijke voornaamwoorden

Doel:

Ik kan mezelf in het Duits voorstellen

Ik kan verschillende Duitse woorden voor familieleden herkennen

Ik kan mijn familie voorstellen

Ik kan zeggen op welke school ik zit.

Hoe zat het ook alweer?

Hoe kun je jezelf voorstellen in het Duits?

Hoe stel je jezelf voor in het Duits?

Vorstellen

Wie heißt du?

Ich heiße .....

Wie alt bist du?

Ich bin ...... Jahre alt.

Wo wohnst du?

Ich wohne in .....

12: zwölf

13: dreizehn

14: vierzehn

Vorstellen

Wie heißt du?

Ich heiße .....

Wie alt bist du?

Ich bin ...... Jahre alt.

Wo wohnst du?

Ich wohne in .....

Stell dich vor an deinem Nachbarn.

Vorstellen

Wie heißt du?

Ich heiße .....

Wie alt bist du?

Ich bin ...... Jahre alt.

Wo wohnst du?

Ich wohne in .....

Wer traut sich vor der Klasse?

Meine Familie

Ich stelle euch meine Familie vor:

- Meine Eltern sind verheiratet / geschieden.

- Meine Familie ist gross: meine Mutter, mein Vater, mein Bruder, meine Schwester und ich.

Meine Familie

- Wir wohnen in Nimwegen.

-  Ich habe zwei Cousinen

- Meine Grossmutter wohnt in Groesbeek

- Meine Grosseltern wohnen in Beuningen

Jetzt bist du dran! Lies den Text vor

Guten Tag, mein Name ist ...... Ich bin ...... Jahre alt. Ich bin ein ...... Ich gehe auf die......... . Ich wohne..... . Die Stadt hat ........ Einwohner. Meine Eltern sind...... . Ich lebe zusammen mit meiner....... . Mein........wohnt..... . Er wohnt zusammen mit meiner ....... Meine ....... wohnen in Freital. Meine Großmutter ist ..... und mein.......  ist  .......Jahre alt. Sie haben drei ...... und eine ....... Ich habe drei .......Jetzt kennt  ihr meine Familie.

Oefen je presentatie

Begin met een groet. Vertel daarna:•  hoe je heet, hoe oud je bent en in welke plaats je woont•  hoeveel inwoners je woonplaats heeft•  naar welke school je gaat (vmbo)•  of je broers en/of zussen hebt•  of je ouders samen zijn of gescheiden•  (indien van toepassing:) wie er bij wie woont•  hoeveel neven en nichten je hebt•  hoe oud je opa en oma zijn en waar zij wonen* Sluit je presentatie passend af

Ik zit op het VMBO is?

1. Ich gehe auf die Realschule
2. Ich gehe auf die Gesamtschule
3. Ich gehe auf die Hauptschule
4. Ich gehe auf das Gymnasium

de kleinzoon

Mijn opa heeft een kleindochter

de halfzus

1. die Stiefschwester
2. die Halbschwester
3. die Stiebschwester
4. die Halfschwester

jij woont

1. du wohnt
2. du whont
3. du wohnst
4. du whonst

Der Opa

1. de oma
2. de opa

die Großeltern

1. de ouders
2. de grootouders
3. de opa en de oma
4. de familieleden

die Mutter

der Onkel

die Schwester

die Geschwister

1. de broers
2. de zussen
3. de broers en zussen
4. de broer en zus

der Neffe

der Vater

Persoonlijke voornaamwoorden

Wat betekenen de volgende woorden?

jullie

1. er
2. es
3. ihr
4. wir

jij

1. ich
2. du
3. er
4. sie

u

1. er
2. sie
3. es
4. Sie

het

1. er
2. sie
3. es
4. Sie

zij

1. wir
2. Sie
3. sie
4. du

wij

1. ihr
2. wir
3. sie
4. du

Theorie

De persoonlijke voornaamwoorden

persoonlijke voornaamwoorden

ik = ich                                 wij = wir

jij = du                                  jullie = ihr

hij = er                                  zij = sie

zij = sie                                 u = Sie

het = es

                                                      Wat valt je op?

Wat vind je nog lastig?

1. jezelf voorstellen
2. familieleden
3. persoonlijk voornaamwoord