– tussen twee persoonsvormen:
Als ik mijn huiswerk maak, luister ik graag naar muziek.
– tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en):
Vandaag hebben we Nederlands, wiskunde, geschiedenis en Duits.
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin:
Marc, wil jij de deur even dicht doen?
– voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra:
Vandaag ben ik thuis, want ik voel me niet zo lekker.