Zet achter elke zin een punt.
Zet achter een vragende zin een vraagteken.
Zet een komma tussen twee persoonsvormen.
Zet een komma voor: als, doordat, maar, nadat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra.
Zet geen komma voor en.
Voorbeeld:
Max en Jasper zien elkaar vaak. Ze vinden dezelfde dingen leuk.
Max en Jasper zien elkaar vaak, omdat ze dezelfde dingen leuk vinden.
Omdat ze dezelfde dingen leuk vinden, zien Max en Jasper elkaar vaak.