1 De leerlingen schrijven een proefwerk. Die Schüler schreiben eine Klassenarbeit.
2 De ooms geven het cadeau. Die Onkel geben das Geschenk.
3 De leerling beantwoordt de vraag. Der Schüler beantwortet die Frage.
4 Hans vindt de opgave moeilijk. Hans findet die Aufgabe schwierig.
5 De meiden vergeten het huiswerk. Die Mädels vergessen die Hausaufgabe.
6 Vindt je de leraar leuk? Magst du den Lehrer?