Prenez deux membres de votre famille (votre père ou mère, frère ou soeur, grand-père ou grand-mère, oncle, tante, cousin, cousine...)
Et comparez-les!
Schrijf zoveel mogelijk vergelijkende zinnen in het Frans. Wie zie je vaker, wie is er nieuwsgieriger, wie werkt het hardst? Wie heeft de meeste kleren / schoenen? Of allebei evenveel? Schrijf in een schrift.