4.3 Ongelijkheid in arme en rijke landen

1 / 30
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Herhaling 4.1 en 4.2
  • Informele en formele sector
  • Volgende les: sociale ongelijkheid en regionale ongelijkheid

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 4.3
  • Je kent het verschil tussen sociale- en regionale ongelijkheid.
  • Je kent het verschil tussen de formele- en informele sector
  • Je begrijpt hoe je die begrippen kunt gebruiken bij het bepalen van rijkdom van een gebied
  • Je kunt egegevens over de beroepsbevolking bepalen of een land arm of rijk is.

Slide 3 - Slide

Herhalen: Wanneer je kijkt naar de rijkdom van een land op basis van wat er verdiend wordt, kijk je naar:
A Welvaart B Welzijn
(noteer alleen de letter)

Slide 4 - Open question

Herhalen: Hans voelt zich goed, hij is gezond, kan naar school en heeft elke dag voldoende te eten: dit gaat over:
A Welvaart B Welzijn
(noteer alleen de letter)

Slide 5 - Open question

Wat is het BNP/hoofd?
Noteer BNP languit en leg uit.

Slide 6 - Open question

Je kunt de wereld indelen in drie groepen. Sleep de landen naar de juiste groepen. Bij elke groep komen twee landen te staan.
Koplopers
Volgers
Achterblijvers
Landen:
Brazilië, Rusland, India, China
Veel Afrikaanse landen
Japan, VS, Spanje

Slide 7 - Drag question

We hebben het gehad over beroepssectoren: al het werk dat mensen doen kun je in drie groepen indelen. Welke drie groepen ken je?

Slide 8 - Open question

Kort herhalen
1. Landbouw: boerenbedrijven, mijnbouw en visserij

2. Industrie: fabriekswerk

3. Diensten: dienstverlening, wanneer je iemand een dienst levert. Onderwijs, zorg, chauffeurs, winkelpersoneel.

Slide 9 - Slide

Werken in een arm land.
Je ziet zo een aantal foto's van mensen die werken in een arm land.

Wat valt je op? Kijk maar eens goed.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Noem minimaal 2 dingen die je zijn opgevallen.

Slide 12 - Mind map

Informele sector
  • In veel arme landen werken mensen in de informele sector:
  • Hun werk is niet geregistreerd: niet officieel
  • Hun inkomsten wisselen van dag tot dag
  • Bij ziekte krijgen ze geen uitkering (geld van de overheid)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Formele sector
  • Hiermee bedoelen we alle geregistreerde banen.
  • Mensen hebben een vast inkomen
  • Ze betalen belasting en krijgen elke maand hetzelfde loon.



Slide 15 - Slide

0

Slide 16 - Video

Noem minimaal 2 banen in de informele sector.

Slide 17 - Mind map

In Nederland werkt bijna iedereen in de formele sector. Noem twee banen in de formele sector.

Slide 18 - Mind map

Noem een kenmerk van werken in de informele sector.

Slide 19 - Mind map

Noem een kenmerk van werken in de formele sector.

Slide 20 - Mind map

Vier foto's: welke sector?
  • Pak een pen of potlood
  • Je ziet vier foto's
  • Je krijgt 45 seconden 
  • Schrijf op per foto of deze in de formele of informele sector is gemaakt.
  • Na de foto's krijg je een meerkeuze vraag en kies je het juiste antwoord.

Slide 21 - Slide

timer
0:45

Slide 22 - Slide

Wat is het juiste antwoord?
A. 1 Informeel, 2 formeel, 3 informeel, 4 formeel
B. 1 formeel, 2 formeel, 3 informeel, 4 informeel
C. 1 formeel, 2 formeel, informeel, 4 formeel

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Video

Sociale ongelijkheid
  • Grote verschillen in arm en rijk tussen groepen mensen.
  • Argentinië als voorbeeld:
  • Rijke mensen rijken in grote auto's
  • Arme mensen wonen in krottenwijken,
  • Arme mensen werken vaak in de informele 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Ongelijkheid in Kenia
  • Kenia is een land in Afrika
  • De sociale en regionale ongelijkheid is hier groot. 
  • Deze uitspraak gaat over regionale ongelijkheid. 
  • Regionale ongelijkheid gaat over verschillen in welvaart en welzijn tussen 2 gebieden. 
  • Kijk maar eens mee.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Werkt Jane in de formele of informele sector? Waarom denk je dat?

Slide 29 - Open question

Aan de slag
- Maak  de opdrachten van paragraaf 4.3:  1,3,4 en 7



Slide 30 - Slide