Les 1: 10.2 future

Grammar
Boek 2/3
10.2 future
Doel: Je weet op welke manieren en wanneer je de future tense gebruikt.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMBO

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar
Boek 2/3
10.2 future
Doel: Je weet op welke manieren en wanneer je de future tense gebruikt.

Slide 1 - Slide

Future
Dit zijn de manieren waarop je de future kunt maken:
  •  future met present simple
  •  future met present continuous
  •  future met am/are/is going to (plus hele ww)
  •  future met shall of will (plus hele ww)

Slide 2 - Slide

Future met present simple

Situaties: Voorspelbare regelmaat, rooster, dienstregeling etc.

Gebruik: De gewone tegenwoordige tijd: hele werkwoord + s bij she/he/it
The train leaves at 11:15. 
We close the shop at 12. 
The film starts at 21:15.


Slide 3 - Slide

De future met present continuous

Situaties: Binnenkort, op een afgesproken tijdstip. Informeel. uitgaan, sporten, samen eten etc.

Gebruik: am/are/is + hele ww met -ing
We are having a party at Danny’s on Friday.
I’m playing football with my mates tomorrow.


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

De future met to be going to + hele ww

Situaties: Dingen die gaan gebeuren waar bewijs voor is of dingen die eerder al besloten zijn (een vaststaand plan).

Gebruik: am/are/is going to + hele ww
We are going to go to Tanzania next summer.
Look at that cloud, it is going to rain.

Slide 6 - Slide

De future met will

Situaties: Staat niet vast of dingen die ter plaatse beslist worden. Kan worden afgekort tot ’ll.

Gebruik: will/shall + hele ww
I will help you tomorrow.
I think it will rain then. 
He’ll probably understand.


Slide 7 - Slide

Future met shall
Situaties: Bij I en we mag je shall gebruiken, ouderwets. Vraag met aanbod of voorstel > shall bij I en we

Gebruik: shall + hele ww
I shall help you tomorrow.
We shall do our best. 
Shall we go out?


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

They ... arrive tomorrow morning.

A
shall
B
will

Slide 10 - Quiz

The train ... at 17:03.

A
departs
B
is going to depart

Slide 11 - Quiz

We ... to the cinema tonight.

A
Shall go
B
are going

Slide 12 - Quiz

She ... to Oslo next year.

A
is going to move
B
moves

Slide 13 - Quiz

They ... us some day.

A
are going to visit
B
will visit

Slide 14 - Quiz

We ... start on that right away!

A
are going to
B
shall

Slide 15 - Quiz

opdrachten
Boek 2/3
10.3: Ex. 2, gram 26, 3

Extra verdieping:
10.2: Ex. 4 Extra gram 26

Slide 16 - Slide