Week 2: LE/LU H1 + SC Gram Verbs

Week 2 Lezen/Luisteren + Schrijven
1e 30 min: Lezen/Luisteren
H1 Audio and Video

2e 30 min: Schrijven
Grammar Verbs
1 / 38
next
Slide 1: Slide
MBOStudiejaar 1-3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 2 Lezen/Luisteren + Schrijven
1e 30 min: Lezen/Luisteren
H1 Audio and Video

2e 30 min: Schrijven
Grammar Verbs

Slide 1 - Slide

Listening H1 Audio and Video 
1.1 Understadning announcements
  • Denk aan luchthavens, grote stations, beurzen en in musea of winkelcentra.
  • Mededelingen gedaan om het publiek te informeren. 
  • Vaak worden dit soort berichten herhaald, zodat je goed in de gelegenheid bent om te verstaan wat er wordt gezegd.

Slide 2 - Slide

Belangrijke woorden
PA (Public Address) 
omroepbericht
security message
veiligheidsbericht
unattended
onbeheerd 
board
aan boord gaan
requiring
nodig hebben 
approximately
ongeveer
remain seated
blijven zitten

Slide 3 - Slide

Wat betekent: final call

Slide 4 - Open question

Wat betekent: customer announcement

Slide 5 - Open question

Listening H1 Audio and Video
1.2 The news
Journalisten en nieuwspresentatoren geven hun verhaal structuur door gebruik te maken van signal words. Deze zorgen voor een logisch geheel. 

Signaalwoorden geven bijvoorbeeld aan dat iets belangrijk is, of dat er een tegenstelling of een opsomming volgt: First, second, ... en finally. 

Slide 6 - Slide

Signaalwoorden

Slide 7 - Slide

Listening H1 Audio and Video
1.3 Commercials
Automatisme > lezen ondertiteling. Kijk + luister ook goed!
  • In reclame- en demonstratievideo’s zie je meestal aan de handeling waar het over gaat.
  • Lichaamstaal: interesse, verbazing, blijdschap, irritatie, enzovoort.
  • Achtergrondgeluiden en -muziek geven aan een video een bepaalde sfeer. Bijvoorbeeld muziek > spannend, komisch of romantisch. Jingle > herkenning.




Slide 8 - Slide

Listening H1 Audio and Video
1.4 Documentaries
Aantekeningen maken

Slide 9 - Slide

Opdrachten
1.1 understanding announcements Ex. 1,2,4,5, + exam ex.
1.2 The news Ex. 1,2,4,5,6 + exam ex.
1.3 Commercials1,3,4,5,6, + exam ex.
1.4 Documentaries 1,2,4,5 + exam ex.
1.5 current affairs alle opdrachten
1.6 interviews alle opdrachten
Zorg 1.2 + 1.4

Slide 10 - Slide

Schrijven grammar verbs
Tenses                                                                                                                                                        Simple
                                                                 Perfect                                                                                 Continuous

Slide 11 - Slide

Irregular verbs
The rule is: 
There are no rules

NU Engels Grammar survey: irregular verbs


Slide 12 - Slide

Present Simple

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

When
Something that happens:
* regularly / frequently 
* always / never
* schedule 
How
I/you/we/they       walk
he/she/it                walks
Signal words
always, never, often, sometimes, on Tuesday, every month
Example 
He always walks to school. 

Slide 15 - Slide

The Shit-rule:

I                           try                to win the game
you                     write            comics
He/ Jack            loves             his family
She/ Susan       likes              tattoos
It/ water            boils              at 100 degrees Celsius
we                       listen            to our teacher
you                     watch           tv
they                    dislike          pets

Slide 16 - Slide

Present Perfect

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

He never washes the dishes.
is a:
A
present simple
B
present perfect
C
present continuous
D
past simple

Slide 20 - Quiz

Liam has never failed a class.
is a:
A
present simple
B
present perfect
C
present continuous
D
past simple

Slide 21 - Quiz

Present Continuous

Slide 22 - Slide

Present continuous
Subject +
Form of to be +
Verb + ing
I
Am/’m
Watching
TV.
You/we/they
Are/’re
Watching
TV.
He/she/it
Is/’s
Watching
TV.

Slide 23 - Slide

Present Continuous
When
When something happens now. Something that happens for a while.
How
I                         am walking
he/she/it          is walking
you/we/they   are walking
Signal words
now, at the moment, !
Example 
The police are investigating the murder.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Past Simple
What
Past simple
When
Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd.
How
Met -ed OF een onregelmatige vorm.
Signal words
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Examples
He walked her home last night.
I talked to him yesterday.
She swam a lot in her spare time during the holidays.
Our math teacher taught us a lot last year

Slide 27 - Slide

Past Continuous
was / were + hele werkwoord + -ing
verleden tijd van to be
bv. to do,
      to look
bv. doing
       looking

Slide 28 - Slide

Past Continuous
- when something was happening for a while in the past
He was living abroad at the time. 

- when something that happened in the past is interrupted: 
We were watching TV, when the door bell rang
the interruption is past simple tense

Slide 29 - Slide

Future
Dit zijn de manieren waarop je de future kunt maken:
  •  future met present simple
  •  future met present continuous
  •  future met am/are/is going to (plus hele ww)
  •  future met shall of will (plus hele ww)

Slide 30 - Slide

Future met present simple

Situaties: Voorspelbare regelmaat, rooster, dienstregeling etc.

Gebruik: De gewone tegenwoordige tijd: hele werkwoord + s bij she/he/it
The train leaves at 11:15. 
We close the shop at 12. 
The film starts at 21:15.


Slide 31 - Slide

De future met present continuous

Situaties: Binnenkort, op een afgesproken tijdstip. Informeel. uitgaan, sporten, samen eten etc.

Gebruik: am/are/is + hele ww met -ing
We are having a party at Danny’s on Friday.
I’m playing football with my mates tomorrow.


Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

De future met to be going to + hele ww

Situaties: Dingen die gaan gebeuren waar bewijs voor is of dingen die eerder al besloten zijn (een vaststaand plan).

Gebruik: am/are/is going to + hele ww
We are going to go to Tanzania next summer.
Look at that cloud, it is going to rain.

Slide 34 - Slide

De future met will

Situaties: Staat niet vast of dingen die ter plaatse beslist worden. Kan worden afgekort tot ’ll.

Gebruik: will/shall + hele ww
I will help you tomorrow.
I think it will rain then. 
He’ll probably understand.


Slide 35 - Slide

Future met shall
Situaties: Bij I en we mag je shall gebruiken, ouderwets. Vraag met aanbod of voorstel > shall bij I en we

Gebruik: shall + hele ww
I shall help you tomorrow.
We shall do our best. 
Shall we go out?


Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Opdrachten verbs/tenses
NU Engels boek 3/4
Grammar > Grammar survey verbs (uitleg)
Grammar > Grammar practice verbs (oefeningen)

Slide 38 - Slide