Herhaling grammatica

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Prenez vos livres

Prenez vos ordinateurs

BONJOUR

t3c!:)

HuiswerkCONTROLE 

Comment s'est passé les devoirs?

110

Controler les devoirs

1. Prenez le cahier de ton voisin/ta voisine et donnez le tien/la tienne

(pak het schrift van je buurman/buurvrouw en geef de jouwe)

2. Corrigez le travail de ton voisin/ta voisine

(corrigeer het werk van je buurman/buurvrouw)

Comment s'est passé les devoirs de ton voisin/ta voisine?

110

Quelles exercices sont difficiles?

Verbes en er (exercice 1)

marchons

marches

marchent

marche

marche

marchez

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

Marcher betekent...

1. Koken
2. Wachten
3. Lopen
4. Eten

Verbes en er (exercice 2)

1. les gens (meervoud = ils) marchent

2. le chien (le = il) mange, 3. je nage

4. j'aime, 5. mes amies (meervoud = elles) trouvent

6. on arrête

7. mon amie (elle) travaille

8. tu cherches, 9. nous bavardons

10. vous pensez

Verbes en re (exercice 1)

attendons

attends

attendent

attend

attends

attendez

j'

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

Attendre betekent...

1. Koken
2. Wachten
3. Lopen
4. Eten

Verbes en re (exercice 2)

1. les gens ( = meervoud = ils) attendent

2. le visiteur ( = le = il) vend 3. je réponds

4. mon amie ( = elle) perd 

5. mes amies ( = meervoud = elles) entendent

6. on vend 7. mon amie ( = elle) 

8. tu réponds 9. nous descendons 

10. vous défendons

Passé composé - verbes en er (ex. 1 t/m 4)

1. voorbeeldantwoord: ik heb gegeten

2. 1. hulpwerkwoord avoir of être

2. de stam maken: 'er' van het werkwoord afhalen

3. 'é' achter de stam van het werkwoord plakken

3. être = zijn 

4. avoir = hebben

Wat is het hulpwerkwoord in onderstaande zin:
j'ai parlé

1. j'
2. ai
3. parlé

Wat is het hulpwerkwoord in onderstaande zin:
vous avez dessiné

1. vous
2. dessiné
3. avez

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin:
il a habité

1. a
2. il
3. habité

Wat is de passé composé in onderstaande zin:
nous avons trouvé

1. nous
2. avons
3. trouvé

Zet onderstaande zin in de passé composé
Je mange un croissant.

Zet onderstaande zin in de passé composé
On commence très tôt.

Zet onderstaande zin in de passé composé
Elles bavardent ensemble.

Zet onderstaande zin in de passé composé
Tu cuisines des frites.

Passé composé - verbes en re (exercice 1 )

1.  1. hulpwerkwoord avoir of être

2. de stam maken: 're' van het werkwoord afhalen

3. 'u' achter de stam van het werkwoord plakken

Exercice 2

ZIJN	ÊTRE
ik ben	je suis
jij bent	tu es
hij / zij / men is	il / elle / on est
wij zijn	nous sommes
jullie zijn / u bent	vous êtes
zij zijn	ils / elles sont

Exercice 3

Hebben	Avoir
ik heb	j' ai
jij hebt	tu as
hij / zij / men heeft	il / elle / on a
wij hebben	nous avons
u heeft / jullie hebben	vous avez
zij hebben	ils / elles ont

hulpwerkwoord avoir of être

werkwoord- er + é

hulpwerkwoord avoir of être

werkwoord - re + u

Vous avez nagé 

j'ai vendu

e

es

e

ons

ez

ent

Il nage

s

s

-

ons

ez

ent

Elles vendent

passé composé -er

passé composé -re

présent -re

présent -er

Zet onderstaande zin in de passé composé
Je vends un croissant.

Zet onderstaande zin in de passé composé
On attend à l'école.

Zet onderstaande zin in de passé composé
Elles entendent une chanson.

Zet onderstaande zin in de passé composé
Tu perds de l'argent.