19/9 schrijven van een verslag

Schrijven en formuleren 1.4
NIET in de LessonUp!



    Pak:
    - leesboek
    - lesboek
    - VIP
    - schrift
    - pen
    Ga in stilte lezen --> tijd start pas als het stil is.
    Planning:
    lezen
    werken
    afsluiten
    1 / 29
    next
    Slide 1: Slide
    NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

    This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

    time-iconLesson duration is: 50 min

    Items in this lesson

    Schrijven en formuleren 1.4
    NIET in de LessonUp!



      Pak:
      - leesboek
      - lesboek
      - VIP
      - schrift
      - pen
      Ga in stilte lezen --> tijd start pas als het stil is.
      Planning:
      lezen
      werken
      afsluiten

      Slide 1 - Slide

      This item has no instructions

      Planning

      • Lezen
      • Terugblik vorige les
      • Instructie/quiz
      • Werken in stilte



      • Afsluiten (reflectie en feedback)

      Slide 2 - Slide

      This item has no instructions

      Ga in stilte lezen.
      timer
      10:00

      Slide 3 - Slide

      This item has no instructions

      De opbouw van de tekst 
      titel
      inleiding
      alinea
      Tussenkopje
      plaatje

      Slide 4 - Drag question

      This item has no instructions

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les:
      • weet je wat het verschil is tussen een persoonlijk en zakelijk verslag;
      • kan een kort persoonlijk verslag schrijven aan de hand van de 5w+h-vragen;
      • kan je signaalwoorden gebruiken.


      Blauw = kennen = kennis = leren
      Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

      Slide 5 - Slide

      This item has no instructions

      Verslag

      Een beschrijving van iets dat je hebt gezien, meegemaakt, onderzocht of gelezen.

      Slide 6 - Slide

      This item has no instructions

      Een verslag schrijven
      Een verslag is een beschrijving van iets dat je gezien, meegemaakt, onderzocht of gelezen hebt. Voorbeelden zijn een stageverslag, een practicum- of onderzoeksverslag, een boekverslag, een verslag van een sportwedstrijd.
      Gebruik bij het schrijven van een verslag de 5W1H-vragen. 

      Slide 7 - Slide

      This item has no instructions

      5WH
      Niet
      waar
      wie
      waarmee
      waarom
      hoelang
      hoe
      hoeveel
      wat
      waarvoor
      wanneer
      waardoor

      Slide 8 - Drag question

      This item has no instructions

      5W1H-vragen

      Slide 9 - Slide

      This item has no instructions

      5W1H-vragen

      1. Wie (doet het/overkomt het)?
      2. Wat (is er gebeurt)?
      3. Waar (is het gebeurt)?
      4. Wanneer (is het gebeurt)?
      5. Waarom (is het gebeurt)?
      6. Hoe (is het gebeurt)?

      Slide 10 - Slide

      This item has no instructions

      Hoe schrijf je een verslag?

      Inleiding:
      • schrijf de inleiding het laatst, zodat je niet per ongeluk al informatie geeft die pas in de kern van je verslag hoort te staan.

      Slide 11 - Slide

      This item has no instructions

      Hoe schrijf je een verslag?
      Middenstuk:
      • maak een overzicht van de vragen die je wilt beantwoorden in je verslag;
      • zet de vragen in een logische volgorde;
      • beantwoord elke vraag in één alinea;
      in de kernzin van elke alinea geef je antwoord op de vraag van die alinea;
      • in de rest van de alinea geef je uitleg en/of voorbeelden;
      • wissel enkelvoudige en samengestelde zinnen, lange en korte zinnen af.

      --> een alinea bestaat (bijna) nooit uit twee of drie zinnen!

      Slide 12 - Slide

      This item has no instructions

      Kernzin - alinea
      • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
      • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
      • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
      • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
      • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zin
      • Je stelt jezelf de vraag: waar gaat deze alinea over?



      Slide 13 - Slide

      This item has no instructions

      Kernzin
      Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

      Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

      Vorig jaar hebben de leerlingen gewerkt aan lezen en dit jaar gaan we daarmee verder. De docent herhaalt eerst de lesstof van vorig jaar.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h1.

      Slide 14 - Slide

      This item has no instructions

      Hoe schrijf je een verslag?
      Slot:
      • geef de conclusie of vat de belangrijkste informatie samen;
      • laat het slot aansluiten op de inleiding. Als je in de inleiding een (onderzoeks)vraag stelt, beantwoord die dan in het slot.

      --> geen nieuwe informatie!

      Slide 15 - Slide

      This item has no instructions

      Wat schrijf je in de inleiding?
      A
      De inhoud van het verslag
      B
      De titel
      C
      Waar het verslag over gaat

      Slide 16 - Quiz

      Wat is het beste antwoord?
      Wat schrijf je in de middenstuk?
      A
      De inhoud van je verslag
      B
      Een herhaling van de inleiding
      C
      Wat de lezer kan verwachten

      Slide 17 - Quiz

      This item has no instructions

      Wat schrijf je in het slot?
      A
      Nieuwe informatie geven
      B
      Kort samenvatten
      C
      Vertellen wat de lezer kan verwachten

      Slide 18 - Quiz

      This item has no instructions

      Wat is een alinea?

      Slide 19 - Open question

      This item has no instructions

      Signaalwoorden
      Gebruik aan het begin van een alinea in het middenstuk en het slot een signaalwoord om het verband met de vorige alinea aan te geven.

      Veelgebruikte verbanden in het middenstuk van verslagen zijn:
      • opsomming (ook, bovendien, daarnaast);
      • tijd (eerst, daarna, voordat).
      Het verband tussen het middenstuk en het slot is meestal:
      • samenvatting (samengevat, met andere woorden, al met al);
      • conclusie (dus, concluderend, we komen tot de slotsom).

      Slide 20 - Slide

      This item has no instructions

      Tekstverbanden/signaalwoorden
      Verbanden

      • opsomming of (tijds) volgorde 


      • tegenstelling

      • oorzaak-gevolg


      algemene uitspraak-voorbeeld




      -
      Verbindingswoorden/signaalwoorden

      • ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

      • maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

      • daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

      • zo, als, zoals, denk aan, neem nou, bijvoorbeeld



      Slide 21 - Slide

      This item has no instructions

      Tekstverbanden/signaalwoorden
      Verbanden
      • voorwaarde

      • reden

      •conclusie

      • vergelijking


      •doel–middel




      Verbindingswoorden/signaalwoorden
      • als, indien, wanneer, in het geval dat, het gevolg is

      • want, omdat, namelijk, immers, daarom, de reden hiervoor

      • dus, concluderen, dat betekent, kortom, al met al

      • net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer/groter dan (Jolanda verdient minder geld dan ik) = vergelijkende trap

      waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van (Om mijn eindexamen te halen, zal ik nog veel meer moeten oefenen met schrijven.)




      Slide 22 - Slide

      This item has no instructions

      Staan vooraan 
      en verbinden 
      alinea's aan 
      elkaar.
      De andere kunnen in het midden van een zin staan en verbinden dus twee delen aan elkaar.
      Ze kunnen ook vooraan in een zin staan, dan staan de twee persoonsvormen van de twee zinnen naast elkaar (met een komma ertussen).

      Slide 23 - Slide

      This item has no instructions

      Zo schrijf je begrijpelijk

      1. Schrijf een kladversie van je tekst.
      2. Controleer je tekst met deze vragen:
      3. Is mijn tekst volledig (de 5WH-vragen)? Heb ik alles opgeschreven wat mijn lezer moet weten?    
      4. Is mijn tekst duidelijk? Begrijpt de lezer wat ik bedoel?
            --> Als het nodig is, maak je de tekst vollediger of duidelijker.
      Schrijf je tekst nu in het net:
      • Begin elke zin met een hoofdletter en eindig elke zin met een punt of vraagteken.
      • Schrijf elk woord foutloos en goed leesbaar.
      • Bekijk bij jouw nette versie nog een keer of er geen spelfouten instaan en of alle hoofdletters en leestekens kloppen!







      Slide 24 - Slide

      This item has no instructions

      Werk:
        Pak je VIP en noteer:
        Schrijven 1.4, blz.  , opdracht 2 t/m 6 
        Let op: 5b met een fluisterstem en ook echt over de opdracht, anders moet je het zelf bedenken!
        +nakijken en verbeteren met een andere kleur!

        Klaar = in STILTE lezen
        Wat niet af is = huiswerk
        Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

        Slide 25 - Slide

        This item has no instructions

        Lesdoel:
        Aan het einde van deze les:
        • weet je wat het verschil is tussen een persoonlijk en zakelijk verslag;
        • kan een kort persoonlijk verslag schrijven aan de hand van de 5w+h-vragen;
        • kan je signaalwoorden gebruiken.


        Blauw = kennen = kennis = leren
        Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

        Slide 26 - Slide

        This item has no instructions

        A. antwoord op vraag
        B. herhaling informatie
        C. wat ga je vertellen, nieuwsgierig maken
        D verzameling zinnen die met elkaar samenhangen
        1 middenstuk
        2 inleiding
        3 slot
        4 kernzin
        5 alinea
        E. de inhoud

        Slide 27 - Drag question

        This item has no instructions

        Reflectie:
        Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
        Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

        Slide 28 - Open question

        This item has no instructions

        Feedback
        Wat vond je fijn/goed aan deze les?
        Wat zou je liever anders zien?

        Slide 29 - Open question

        This item has no instructions