Imperative

1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Imperativ

De gebiedende wijs, hoe zit dat ook al weer in het Duits?

Slide 2 - Slide

Hoeveel elke vormen zijn er van de gebiedende wijs?
A
2
B
3
C
4
D
7

Slide 3 - Quiz

De 3 vormen van de gebiedende wijs zijn:

Slide 4 - Open question

Imperativ/ Gebiedende wijs
-In dieser Stunde wiederholen wir die verschiedenen Formen des Imperativs.

Slide 5 - Slide

Toepassing

Met de gebiedende wijs gebieden wij iemand iets te doen!


Beispiel:

Halten Sie!

Steigen Sie ein!

Fahren Sie mich zum Bahnhof!

Slide 6 - Slide

de 3- vormen


gebiedende wijs - enkelvoud

gebiedende wijs - meervoud

gebiedende wijs - beleefdheidsvorm

Slide 7 - Slide

Imperativ singular

Deze wordt gevormd door de stam van de  -du- vorm te nemen.

Hör zu! 
Setz dich! 


Ausnahme 

 werkwoord met een d-t / m-n in de stam..
krijgen imperativ du-vorm + e 

Antworte, bitte
Atme durch!

Waarom -du vorm?ich sprechedu sprichst-> geb.wijs enk wordt-> sprich!

Slide 8 - Slide

Imperativ Plural

Voor deze vorm gebruik je de -IHR vorm
= stam + t

Sprecht Kinder!
Hört mich AN (luister naar mij)
atmet!  (adem!)


Slide 9 - Slide

Imperativ (Sie)

Dit is de -u vorm.

= hele werkwoord + Sie


Beispiel: 

Schlafen Sie,  

Atmen Sie, Herr Aan het Rot



Slide 10 - Slide

Beleefdheid (kommen) ...
Komt u naar huis
A
kommt nach Hause
B
kommen Sie nach Hause
C
kommt Sie nach Hause
D
kömmen Sie nach Hause

Slide 11 - Quiz

lassen(=laten)
... mich in Ruhe, Peter!
A
lasst
B
lasse
C
lass
D
lassen Sie

Slide 12 - Quiz

warten (=wachten)
Ilse und Erika, .... auf mich!
A
warten
B
wart
C
warst
D
wartet

Slide 13 - Quiz

haben, sein und werden

de werkwoorden wijken van de regels af.


Slide 14 - Slide

Imperativ singular
moeilijker met e-i Wechsel van de sterke werkwoorden:

helfen -> du hilfst -> hilf!
nehmen -> du nimmst -> nimm!
lesen -> du liest -> lies!

Slide 15 - Slide

gebiedende wijs enkelvoud van "reden"
A
red
B
redet
C
rede

Slide 16 - Quiz

Gebied. wijs enkelvoud van "geben"
A
gebt
B
geben Sie
C
gib
D
gibst

Slide 17 - Quiz

Gebied. wijs enkelvoud van "sprechen"
A
sprech
B
sprecht
C
sprich

Slide 18 - Quiz

Gebied. wijs meervoud van "tragen"
A
trägt
B
tragt
C
trage

Slide 19 - Quiz

Gebied. wijs meervoud van "gewinnen"
A
gewinnt
B
gewinnen
C
gewinn

Slide 20 - Quiz

Hausaufgaben
Buch H1, Seite 20
Übung 14 t/m 17

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link