T4 Zouten deel 2 (oplosbaarheid)

Zouten  deel 2
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zouten  deel 2

Slide 1 - Slide

"Starter for ten"

Pak je schrift en los de volgende vragen op.


  1. Waarom is  ijzeroxide een zout en zwavel-tri-oxide niet?
  2. Schrijf de reactievergelijking op van de reactie tussen aluminium en zuurstof.
  3. Schrijf de reactievergelijking op van de ontleding van natriumoxide (eerst de formule bepalen met de kruisregel)

Slide 2 - Slide

Starter for Ten vraag 1

Slide 3 - Open question

Starter for Ten vraag 2

Slide 4 - Open question

Starter for Ten vraag 3

Slide 5 - Open question

Kennenlijst
  • Eigenschappen van zouten
  • Samengestelde zouten (binas 35)

Slide 6 - Slide

Kunnenlijst

Slide 7 - Slide

De eigenschappen van enkele zouten

Zouten zijn gemaakt van ionen (geladen deeltjes).

Zodra het zout wordt opgelost in water gaan deze ionen uit elkaar.

De ionen (= elektrische lading) bewegen door het water.

Als je stroom op het water zet kunnen de ionen met de stroom mee bewegen en op deze manier kan de oplossing stroom doorgeven (geleiden).

Kenmerk: zoutoplossingen kunnen de stroom geleiden.

Slide 8 - Slide

De eigenschappen van enkele zouten

De ionbinding is heel sterk, daarom zitten de deeltjes in een vaste stof stevig tegen elkaar aan. Het zout is daardoor moeilijk te smelten.


Kenmerk: Het zout heeft een zeer hoog smeltpunt.


Sommige zouten zijn goed oplosbaar in water (Binas 35)


Slide 9 - Slide

Samengestelde zouten

Er zijn een aantal zouten waarbij het negatieve ion (niet metaal ion) is samengesteld uit twee nietmetalen. Deze twee nietmetalen horen bij elkaar en hebben een gemeenschappelijke lading.


Voorbeeld: Hydroxide ion = OH-.

Het hydroxide ion bestaat uit waterstof (H) en zuurstof (O). de totale lading van dit ion is 1-. De kruisregel werkt hetzelfde als bij Chloor (ook 1-). alleen bij een getal zet je haakjes om de OH.

Slide 10 - Slide

Samengestelde zouten

Voorbeeld: Nitraation = NO3-.

Het nitraat ion bestaat uit één stikstof (N) en drie zuurstof (O) deeltjes, de totale lading van dit ion is 1-. De kruisregel werkt hetzelfde als bij Chloor (ook 1-). alleen bij een getal zet je haakjes om de NO3.


Voorbeeld: Carbonaat ion = CO32-.

Het carbonaat ion bestaat uit één koolstof (C) en drie zuurstof (O) deeltjes, de totale lading van dit ion is 2-. De kruisregel werkt hetzelfde als bij zuurstof (ook 2-). alleen bij een getal zet je haakjes om de CO3.

Slide 11 - Slide

Samengestelde zouten

Voorbeeld: Sulfaat ion = SO42-.

Het sulfaat ion bestaat uit één zwavel (S) en vier zuurstof (O) deeltjes, de totale lading van dit ion is 2-. De kruisregel werkt hetzelfde als bij Zuurstof (ook 2-) alleen bij een getal zet je haakjes om de SO4.


Voorbeeld: Fosfaat ion = PO43-.

Het fosfaat ion bestaat uit één fosfor (P) en vier zuurstof (O) deeltjes, de totale lading van dit ion is 3-. De kruisregel werkt hetzelfde als bij fosfor (ook 3-). alleen bij een getal zet je haakjes om de PO4.

Slide 12 - Slide

Samengestelde zouten

Gebruik tabel 35 uit je BINAS.

Ken de namen Nitraat, Carbonaat, Sulfaat en Fosfaat.

De formules van de ionen staan in de eerste regel rechts.


Hydroxide staat in de eerste regel links.

Slide 13 - Slide

Oplosbaarheid

Zoals eerder gezegd, er zijn zouten die heel goed oplosbaar zijn in water (denk aan natriumchloride ofwel keukenzout. In zeewater zit 3% van dit zout opgelost, in de dode zee zelfs 30 %).


Marmer ( volgens BINAS is dit Calcium-carbonaat) is juist heel slecht oplosbaar, anders zouden alle marmeren beelden nu al opgelost zijn.

Slide 14 - Slide

Oplosbaarheid

In Binas tabel 35 staat een tabel waarmee je kunt bepalen of een zout wel of niet oplosbaar is.


In de tabel staat een g als het zout goed oplosbaar is, een m als het zout matig oplosbaar is en een s als het slecht oplosbaar is.

Slide 15 - Slide

Oplosbaarheid

Hoe werkt de tabel.


Bekijk de naam van het zout en bepaal welk metaal je hebt. Zoek dit op in de eerste kolom


Slide 16 - Slide

Oplosbaarheid

Hoe werkt de tabel.


Bekijk de naam van het zout en bepaal welk nietmetaal je hebt. Zoek dit op in de eerste rij


Slide 17 - Slide

Oplosbaarheid

Hoe werkt de tabel.


Ga bij het metaal naar rechts totdat je bij de kolom gekomen bent waarboven het nietmetaal staat.

Kijk naar de letter die hier staat en trek je conclusie.


Slide 18 - Slide

Oplosbaarheid

Voorbeeld.


Kopersulfide (CuS)

Metaal: Koper

Niet metaal: Zwavel


letter: s

Dus slecht oplosbaar


Slide 19 - Slide

Quizvragen

Neem je telefoon (of je laptop) er bij.

Ga naar lesson-up (leerling) en type de code in.

gebruik je eigen naam.


Let op per vraag heb je 10 seconde de tijd dus moet je snel reageren.

Slide 20 - Slide

Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een nietmetaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee nietmetalen

Slide 21 - Quiz

Noem twee eigenschappen van een zout
A
Het geleidt de elektrische stroom en het smeltpunt ligt hoog
B
Het geleidt geen elektrische stroom en het smeltpunt ligt laag
C
De oplossing geleidt de elektrische stroom en het smeltpunt ligt hoog
D
De oplossing geleidt de elektrische stroom en het smeltpunt ligt laag

Slide 22 - Quiz

Gebruik je Binas.
Wat is de lading van Kwik?
A
1+
B
2+
C
2-
D
1-

Slide 23 - Quiz

Gebruik je BINAS
Is loodnitraat oplosbaar in water?

A
goed oplosbaar
B
matig oplosbaar
C
slecht oplosbaar
D
het bestaat niet of het reageert met water

Slide 24 - Quiz

Gebruik je BINAS en vertel welke conclusie je kunt trekken over de oplosbaarheid van calcium-fluoride
A
goed oplosbaar
B
matig oplosbaar
C
slecht oplosbaar
D
reageert met water

Slide 25 - Quiz

Een oplossing van een zout bestaat uit water en ionen.
Waarom bevat zilveroxide in water geen ionen.
A
Zilveroxide is geen zout
B
Zilveroxide is zeer slecht oplosbaar
C
Zilveroxide reageert met water
D
Zilveroxide in water geeft juist wel ionen.

Slide 26 - Quiz

Huiswerk 12.1 maken
  • lees 12.1 in je tekstboek
  • 1 t/m 5 (oefenen zoutformules en naamgeving)
  • 9, 10 en 11
  • 14, 17
  • 18, 19, 21, 22
  • 23, 26, 28, 29, 31, 32
  • Bekijk filmpje 1 en 2

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video