Les 15 november 2022

2B7 - 15 november 2022
Doe je telefoon in je tas en leg je Chromebook op tafel.

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

2B7 - 15 november 2022
Doe je telefoon in je tas en leg je Chromebook op tafel.

Slide 1 - Slide

Deze les
  1. Leerdoelen benoemen
  2. Theorie herhalen
  3. Huiswerk bespreken
  4. Zelfstandig werken
  5. Dilemma op dinsdag
  6. Afronden 

Slide 2 - Slide

Leerdoelen bespreken
  1. Je weet wat je moet leren voor de toets.
  2. Je bent voorbereid op de toets

Slide 3 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden (bvn) zijn woorden die iets vertellen over het werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden (bvn) zijn woorden die iets vertellen over het zelfstandige naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden geven een kenmerk of eigenschap aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Waarmee kan een vraagzin beginnen?

Slide 8 - Open question

Als de vraagzin begint met de persoonsvorm, heb je te maken met een open vraag.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Een gesloten vraag wordt ook wel een ja/nee-vraag genoemd.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Vragen met een vraagwoord noemen we ook wel open vragen.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Als de zin in een gebiedende wijs staat, ontbreekt het onderwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Wanneer krijg je
een hoofdletter?

Slide 13 - Mind map

Als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt, plaats je dat tussen aanhalingstekens.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Aanhalingstekens gebruik je ook als je een andere dan de normale betekenis gebruikt.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Je gebruikt een ; als je een plaats/tijd aangeeft.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Je gebruikt : in plaats van want.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je
een dubbele punt?

Slide 18 - Mind map

Voorzetsels (vz) zijn woorden die je voor ‘de kooi’, ‘de kast’ of ‘het feest’ kunt zetten.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Als werkwoorden een vast voorzetsel hebben, dan kun je het voorzetsel veranderen.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Scheidbare werkwoorden kun je uit elkaar halen.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Alle delen van een scheidbaar werkwoord horen bij het werkwoordelijke gezegde.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Als het woordje ‘te’ voor een werkwoord staat, of de combinatie ‘aan het’, dan hoort dit ook bij het werkwoordelijke gezegde.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Huiswerk bespreken
We bespreken vraag 5 + 6 (2.4B) van TL.

We bespreken vraag 2 + 10 (2.4C) van kader.

Slide 24 - Slide

Kader:
We bespreken vraag 3 en 5 van 2.4D.

Kader+/TL:
1. Bekijk de leerdoelen. Over welk leerdoel heb je nog een vraag?
2. Maak alle onderdelen van 2.3 en 2.4.
3. Kijk alle gemaakte onderdelen van 2.3 en 2.4 na.
4. Bereid je voor op de toets.

Slide 25 - Slide

Kader:
1. Bekijk de leerdoelen. Over welk leerdoel heb je nog een vraag?
2. Maak alle onderdelen van 2.3 en 2.4.
3. Kijk alle gemaakte onderdelen van 2.3 en 2.4 na.
4. Bereid je voor op de toets.

Kader+/TL:
We kijken vraag 9 van 2.4D na.
We kijken vraag 5 en 7 van 2.4E na.

Slide 26 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? --> maak alles van 2.3 en 2.4 en kijk dit na.
Hoe? --> Zelfstandig/rustig werken
Rood =  stilte
Oranje = zachtjes overleggen
Groen = overleggen
Klaar? --> Bereid je voor op de toets + bekijk de leerdoelen.
Stel vragen als je dingen niet begrijpt.
timer
30:00

Slide 27 - Slide

Dilemma op dinsdag
Je kiest steeds de optie die het minst erg lijkt.

Slide 28 - Slide

Leerdoelen bespreken
  1. Je weet wat je moet leren voor de toets.
  2. Je bent voorbereid op de toets

Slide 29 - Slide