Ademhalen - opnemen en afgeven van lucht (bijvoorbeeld zuurstof).
Voeden - opnemen van water en vaste stoffen (bijvoorbeeld glucose).
Uitscheiden - afgeven van (afval)stoffen.
Waarnemen - prikkels uit de omgeving kunnen opvangen.
Bewegen - zichzelf kunnen verplaatsen (ook planten kunnen dit!).
Voortplanten - ontstaan van een nieuw organisme.
Groeien - groter en zwaarder worden (niet hetzelfde als ontwikkelen!).
Hoe moet ik dit leren?
De 7 begrippen weten en kunnen gebruiken/ herkennen. Je hoeft niet de exacte omschrijving uit je hoofd te leren!
Slide 4 - Slide
Start thema 1: Planten en dieren
B1 - Levend, dood of levenloos?
Slide 5 - Slide
Start thema 1: Planten en dieren
B1 - Oefening
Iets leeft als het alle (1) vertoont.
Daar zijn er zeven van, namelijk (2), (3), (4), (5), (6), (7) en (8).
Een levend wezen noemen we een (9).
Als iets in het verleden heeft geleefd, maar nu niet meer, is het (10).
Als iets nooit heeft geleefd, dan noemen we dat (11).
Slide 6 - Slide
Start thema 1: Planten en dieren
B1 - Samengevat
Iets leeft als het alle levenskenmerken vertoont.
Daar zijn er zeven van, namelijk ademhalen, voeden, uitscheiden, waarnemen, bewegen, voortplanten en groeien.
Een levend wezen noemen we een organisme.
Als iets in het verleden heeft geleefd, maar nu niet meer, is het dood.
Als iets nooit heeft geleefd, dan noemen we dat levenloos.
Slide 7 - Slide
Start thema 1: Planten en dieren
B2 - Groei en ontwikkeling
groei = groter en zwaarder worden.
- meer mogelijkheden om te overleven
(betere ademhaling, meer voedsel, beter
kunnen bewegen, betere waarneming)
ontwikkeling = verandering in de bouw.
- vorm = functie!
- andere vorm is dus een andere functie
Betere kans om te overleven zorgt ook voor meer kans om je voort te planten en dus nakomelingen te krijgen!
Slide 8 - Slide
Start thema 1: Planten en dieren
B2 - Levenscyclus bruine bonenplant
Levenscyclus = ontwikkeling van jong tot volwassen organisme
1) In zaadje zit het begin van een nieuw plantje (= kiem).
2) Als zaadje water opneemt, gaat de kiem groeien (kieming).
1 t/m 5) Het plantje groeit en gebruikt hiervoor het reservevoedsel uit de zaadlobben.
Hoe moet ik dit leren?
De afbeelding kunnen aflezen en bij elke stap kunnen uitleggen wat er gebeurt. Het is echt niet de bedoeling om de afbeelding uit je hoofd te leren!
Slide 9 - Slide
Start thema 1: Planten en dieren
B2 - Levenscyclus bruine bonenplant
Levenscyclus = ontwikkeling van jong tot volwassen organisme
Hoe moet ik dit leren?
De afbeelding kunnen aflezen en bij elke stap kunnen uitleggen wat er gebeurt. Het is echt niet de bedoeling om de afbeelding uit je hoofd te leren!
6) Er ontwikkelen blaadjes. Nu kan het plantje licht opvangen.
7) Er is een volwassen plant ontstaan.
8) Aan de plant ontstaan bloemen die bevrucht kunnen worden, waardoor er nieuwe zaden worden gemaakt.
Slide 10 - Slide
Thema 1 - Planten en Dieren
B2 - Bruine boon
Zelf een bruine boon natekenen, zodat je leert gedetailleerd te kijken.
Uit welke onderdelen bestaat de bruine boon? Benoem deze.
Wat is de functie van deze onderdelen (vorm = functie).
Slide 11 - Slide
Aan het werk
Maak de volgende opdrachten in je boek
B1 - 1 t/m 4, 6, 7
B2 - 1 t/m 3, 5, 6, 7
timer
15:00
Slide 12 - Slide
Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Energie
Alle organismen hebben energie nodig om in leven te blijven.
Dieren (en mensen) halen de energie uit voedsel. De meeste energie in voedsel zit verstopt in het molecuul (= stof) glucose.
Slide 13 - Slide
Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Glucose
Planten zijn de enige organismen die glucose kunnen maken. Hiervoor hebben de planten water, koolstofdioxide en licht(energie) nodig. Het water kan samengaan met de koolstofdioxide en de energie uit het licht "vangen" en lange tijd bewaren. Die stof noemen we glucose.
Slide 14 - Slide
Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Fotosynthese
De reactie waarbij de glucose gemaakt wordt, heet fotosyntheseen vindt plaats in de groene delen van de plant.
Water + Koolstofdioxide + Energie uit licht Glucose + Zuurstof
Slide 15 - Slide
Thema 1 - Planten en Dieren
B5 - Samenvatting
De reactie waarbij de glucose gemaakt wordt, heet (1).
De plant heeft hiervoor 3 dingen nodig, namelijk (2), (3) en (4).
Deze reactie vindt plaats in de (5) delen van de plant.
De glucose is een ontzettend belangrijke stof, want hierin zit knetterveel (6) opgeslagen.
De reactie waarmee de plant de glucose maakt is als volgt: