Schrijven 1, 2, 3 en 4 opfrissen

Schrijven  hoofdstuk 1 
Stap voor stap schrijven
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Schrijven  hoofdstuk 1 
Stap voor stap schrijven

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doelen H1 schrijven

Je kunt een woordveld maken
Je weet wat deelonderwerpen zijn
Je kunt je woordveld verdelen in verschillende groepjes
Je kunt een tekst schrijven en controleren

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Startvraag: 
- Wat is een deelonderwerp? 
- Hoe vind je het deelonderwerp? 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Deelonderwerp
Een deelonderwerp = het onderwerp van een alinea. 
voorbeeld
De tekst gaat over voetbal. 
Deelonderwerpen zouden kunnen zijn: 
- regels
- kleding
- het voetbalteam

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voordeel woordveld en ordenen
Je maakt eerst een woordveld zodat je alles wat je over een onderwerp weet op papier kan zetten.

Je ordent je woordveld, zodat je deelonderwerpen creëert. Met je deelonderwerpen kun je makkelijker je tekst schrijven (per deelonderwerp kun je een alinea gebruiken)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Aanpak!
Hoe pak je het schrijven van een tekst dus aan?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan.
1. Maak een woordveld.
2.Maak deelonderwerpen en orden ze.
3. Schrijf je tekst.
4. Controleer en verbeter.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Inleiding
  1. het onderwerp aankondigen;
  2. een korte, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen (anekdote) ;
  3. een of meer vragen stellen;
  4. de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Middenstuk
In het middenstuk werkt de schrijver het onderwerp uit in verschillende deelonderwerpen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slot
  1. een korte samenvatting van de tekst geven;
  2. een conclusie van de tekst geven;
  3. een advies geven.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag:
Maak de eerste opdracht van hoofdstuk 1 schrijven op pagina 19.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

H2 schrijven - werkstuk

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
- Je leert een tekst schrijven voor een werkstuk.
- Je leert informatie uit bronnen opzoeken.
- Je leert informatie uit bronnen in eigen woorden opschrijven. 
- Je verdeelt je tekst in hoofdstukken en alinea's. 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Kennen/kunnen bij het maken van werkstukken voor een cijfer
- Je kunt een tekst schrijven voor een werkstuk.
- Je kunt informatie uit bronnen opzoeken en een bronnenlijst opstellen.
- Je kunt informatie uit bronnen in eigen woorden opschrijven.
- Je verdeelt je tekst in hoofdstukken en alinea's. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Werkstukkenwijzer
In deze werkstukkenwijzer zie je precies hoe je een werkstuk op moet bouwen. Houd je aan deze werkwijze.

Zorg ook voor een aantrekkelijke en informatieve lay-out door bijvoorbeeld tabellen, grafieken, schema's of afbeeldingen toe te voegen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Stap 1. Kies een onderwerp
Je kiest een onderwerp waar je al heel veel van weet, of nog leuker;
Je kiest een onderwerp waar je juist (bijna) niets van weet en waar je graag meer over wilt weten. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Stap 2. Verzamel informatie
Bedenk wat je wilt leren/weten over het onderwerp. Ga in de
bibliotheek op zoek naar informatie (informatieboeken en
tijdschriften), kijk op internet of vraag aan iemand wat zij over het onderwerp
weten. Verzamel al deze informatie.
 Maak een bronnenlijstje met websites, boeken en tijdschriften die je hebt gevonden en gaat gebruiken.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Stap 2
- Markeer belangrijke of interessante informatie. Let daarbij op hoofdzaken.
- Zoek de betekenissen op van moeilijke of onbekende woorden.  
- Vervang woorden die jij nooit gebruikt door makkelijkere woorden.
- Maak goede, niet te lange zinnen. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Stap 3. Titel en hoofdstukken
Maak een lijstje met hoofdstukken die je gaat maken. De hoofdstukken gaan over de verschillende onderdelen van het onderwerp. Dit zijn dus per hoofdstuk jouw deelonderwerpen over het grote onderwerp.
Uiteindelijk komen deze hoofdstukken in de 
inhoudsopgave van jouw werkstuk te staan.
Verzin bij elk hoofdstuk een goede titel

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Stap 4. Schrijf het werkstuk
Je maakt het werkstuk op de computer. 
Het aantal pagina's is niet interessant, maar kijk of de
informatie te begrijpen is voor de lezer(s) en of het klopt. 
- Heb je voldoende informatie gegeven? 
- Snap je zelf wat er mee bedoeld wordt?
Probeer per hoofdstuk minimaal een half A4 te schrijven.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld goed werkstuk
Voorbeeld inhoudsopgave:
blz. 1 inhoudsopgave
blz. 2 voorwoord
blz. 3 titel hoofdstuk 1
blz. 4 titel hoofdstuk 2 
blz. 5 titel hoofdstuk 3
blz. 6 titel hoofdstuk 4
blz. 7 titel hoofdstuk 5
blz. 8 nawoord
blz. 9 bronnen

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Let op:
Tips:
- Let op: je mag niks van het internet 'kopiëren'. Gebruik dus je eigen woorden en type geen zinnen letterlijk over. 
- Gebruik geen woorden die je niet kent, kom je een moeilijk woord
tegen, zoek dan de betekenis op of vraag om hulp.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Tips:
Tips:
- Type het hele werkstuk met hetzelfde lettertype. 
- De titels mag je best met lettergrootte 14 of 16 doen, maar zorg dat alle informatie lettergrootte 12 heeft. Dit is gebruikelijk!

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Tips:
Tips:
- Type niet alles achter elkaar. Als je iets over een nieuw deelonderwerp gaat typen, laat dan een regel open (nieuwe alinea) of verzin een kopje dat je erboven kunt zetten.
- Na het typen kijk je of je hoofdletters, punten en komma's hebt gebruikt en controleer je de spelling.
- Een nieuw hoofdstuk begint op een nieuwe bladzijde!

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Tips:
Nawoord en bronnenlijst:
Als je alle hoofdstukken hebt geschreven, schrijf je tot slot nog een nawoord. Hier schrijf je
kort wat je hebt geleerd en wat je leuk en minder leuk vond aan het werkstuk. 
Op het laatste blad van jouw werkstuk, schrijf je de 'bronnen'. Hier schrijf je alle boeken, tijdschriften en websites die je hebt gebruikt. Zorg ervoor dat je de titel en de schrijver van het boek opschrijft. 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Mooi maken
Nu ben je helemaal klaar met schrijven en ben je bijna klaar met het werkstuk!
Maak een mooie voorkant, waar de titel van jouw werkstuk, jouw naam (voornaam en achternaam) en je klas duidelijk op staan. 
Verder maak je de voorkant af met een plaatje.
 Controleer het hele werkstuk nog een keer, ziet het er mooi uit? 
Doe het werkstuk uiteindelijk in een mooi mapje en klaar!
Lever je digitaal je werkstuk in? Sla je bestand dan op met vermelding van je voor- en achternaam. 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstuk 3. Een instructie schrijven

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Doelen
  • Je weet wat een instructie is.
  • Je weet hoe je een instructie moet schrijven.
  • Je kunt een instructie schrijven. 

Slide 29 - Slide

Bron: www.flicker.com ; Max Baars
Voorbeelden van instructie

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden van instructie

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Instructie schrijven 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Instructie schrijven
Wat valt je op aan deze instructie?

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag


Eisen:
  • Het vliegtuigje bestaat uit 1  blaadje.
  • Het vliegtuigje vliegt zo ver mogelijk.

Bedenk en vouw het beste vliegtuigje van de klas. 

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Nog een keer

Vouw een vliegtuigje volgens de instructie die je hiernaast ziet.

Slide 35 - Slide

Bron: https://nl.123rf.com via Google
Instructie schrijven
  • Schrijf een instructie voor het vouwen van een vliegtuigje.
  • Je mag een extra blad gebruiken om het zelf te proberen.
  • Elke stap schrijf je op een aparte regel.
  • Je krijgt 10 minuten de tijd. 

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Instructie schrijven
Schrijf een korte instructie voor de persoon naast je.
De persoon volgt de instructie precies zoals jij hem op papier hebt gezet. 
Kies uit:
Ei koken
Een routebeschrijving naar de AH.
Whatsapp installeren op je smartphone.
Hoe je een witte was moet draaien
Wat je moet doen bij een tekenbeet
Hoe je je handen moet wassen, in het griep seizoen.
 

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Schrijven hoofdstuk 4
Hoe geef je goede argumenten?
  • gebruik de signaalwoorden omdat en want
  • Vergelijk jouw situatie met die van iemand anders;
  • Leg uit dat iets in belang is van jou en de lezer;
  • Bedenk bij je argumenten een goed voorbeeld;
  • Gebruik meer signaalwoorden bij meer argumenten: ten eerste..
  • Leg uit waar je argumenten vandaan komen. Noem je bronnen. 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

FEIT

--> Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

--> Een feit kun je controleren

--> Objectief



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door bijvoorbeeld artikelen te lezen op de website van het Nibud.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

MENING (STANDPUNT)

--> Wat iemand ergens van vindt

--> Het is niet controleerbaar

--> Je kunt het ermee eens of oneens zijn
--> Subjectief


Voorbeeld van een mening:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

ARGUMENT

--> Een argument is een uitleg waarmee je een mening
        verdedigt. Dus waarom je een bepaalde mening hebt.

--> Je herkent een argument aan signaalwoorden als:

         want, namelijk, omdat, immers

--> sterke en zwakke argumenten




Voorbeeld van een argument:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Maak van Schrijven H4 opdracht 1 
 



Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Wat is het argument in de volgende zin:

omdat ik er heel gelukkig van word, zou iedereen meer pizza's moeten eten.
A
Iedereen zou meer pizza's moeten eten.
B
Omdat ik er heel gelukkig van word.

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Hoe begin je met schrijven?
A
Je loopt een rondje door de school
B
Je schrijft een leuke titel
C
Je kiest een onderwerp
D
Dat vraag je de docent

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de eerste zin?
A
Vervolgens wisten ze de finale te winnen!
B
Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale.
C
Tot slot werden ze in Nederland gehuldigd.
D
Daarna gingen ze door naar de halve finale.

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de tweede zin?
A
Vervolgens wisten ze de finale te winnen!
B
Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale.
C
Tot slot werden ze in Nederland gehuldigd.
D
Daarna gingen ze door naar de halve finale.

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de derde zin?
A
Vervolgens wisten ze de finale te winnen!
B
Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale.
C
Tot slot werden ze in Nederland gehuldigd.
D
Daarna gingen ze door naar de halve finale.

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de vierde zin?
A
Vervolgens wisten ze de finale te winnen!
B
Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale.
C
Tot slot werden ze in Nederland gehuldigd.
D
Daarna gingen ze door naar de halve finale.

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
inleiding, middenstuk
B
middenstuk
C
inleiding, middenstuk, slot
D
middenstuk, slot

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

Wat hoort NIET thuis bij het stap voor stap schrijven
A
Verzamelen van informatie
B
Ordenen van informatie
C
Het schrijven van de tekst en deze controleren.
D
Het publiek de tekst laten lezen.

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
7-jarig jongetje
B
fietstocht op dinsdagochtend
C
jongen gewond
D
verkeerslicht kapot

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn hoofdzaken?
A
De belangrijkste punten van een tekst
B
De plaatjes
C
Argumenten, voorbeelden en uitleg
D
Alle tussenkopjes samen

Slide 52 - Quiz

This item has no instructions