Grammatica

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Grammatica 

Noem een lidwoord

Noem een
zelfstandig naamwoord

Noem een werkwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Een woord dat aangeeft dat iets van jou of iemand is. 
Voorbeeld: mijn tas, jouw boek, uw potlood, zijn pen, haar gum, ons lokaal, onze school, jullie juf, hun broer, die stoel is van hen, je broek

Tip: als bezittelijk voornaamwoord schrijf je jouw ALTIJD met een een "w"

Maar: soms moet je goed kijken of het geen persoonlijk voornaamwoord is...... het lijkt op elkaar!

Persoonlijk voornaamwoord

Een woord dat naar een dier/mens/ding verwijst zonder die bij naam te noemen.
Voorbeeld: ik, je, jij, u, jou, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij, mij, me, hem, ons, haar, hen, hun.

Dus kijk goed naar de zin of het van iemand is of niet :-)

Voorbeelden

Je zus roept.
Je = is jouw zus, dus bezittelijk voornaamwoord

Ben je boos?
je = van niemand, dus persoonlijk voornaamwoord

Ons huis staat te koop.
Ons = ons huis, dus bezittelijk voornaamwoord

Roep je ons, als we gaan eten?
Ons = van niemand, het gaat om ons. Dus persoonlijk voornaamwoord

Ik geef de pet aan jou.
Jou =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Ik heb jouw tas gevonden.
jouw =

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Dat boek lijkt jou wel mooi.
jou =

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Waar is je fiets?
je =

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Je bent op de fiets vandaag.
Je =

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Loopt jullie hond daar?
Jullie =

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Ben je boos?
je =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Is je juf boos?
je =

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Waar is onze voetbal?
onze =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Geef het eens terug aan ons!
ons =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Het verschil tussen jou en jouw

Tip: als bezittelijk voornaamwoord schrijf je jouw ALTIJD met een een "w"

Waar is .. fiets?
jou of jouw?

Ik geef de fiets aan ..
jou of jouw?

.. juf is cool.
Jouw of Jou?

Is die tas van ..
jou of jouw?

Voor .. heb ik een tekening gemaakt.
jou of jouw?

Mag dat van ..?
jou of jouw

.. tekening is mooi.
Jouw of Jou?

En nu?

Klare Taal: ga naar blz 42. We nemen klassikaal de theorie door.

Daarna maak zelfstandig de oefeningen.

En wanneer we allemaal klaar zijn, 

kijken we samen na.