De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 18 - Quiz
Wat zijn de bezittelijk voornaamwoord(en)?
Mijn opa zegt elke dag dat hij van ons houdt.
A
mijn-ons
B
ons
C
mijn
D
mijn-hij
Slide 19 - Quiz
0
Slide 20 - Video
Over welke woordsoorten ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels
Slide 21 - Quiz
1 Hoeveel voorzetsels komen er in de vijf zinnen voor? Schrijf deze op. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter. b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines. c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan. d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak. e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.
Slide 22 - Open question
2. Schrijf de zelfstandige naamwoorden uit zin c op. c. Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.
Slide 23 - Open question
3. Schrijf het werkwoord uit zin a op. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
Slide 24 - Open question
4. Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden komen er in de vijf zinnen voor?Schrijf deze op. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter. b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines. c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan. d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak. e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.
Slide 25 - Open question
5. Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op uit de zinnen a en d. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter. d. In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.
Slide 26 - Open question
Lees tekst 3 op de volgende slide
en maak slide 29
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Schrijf de vetgedrukte en genummerde woorden uit tekst 3 op. Schrijf de naam van de goede woordsoort erachter.
Slide 29 - Open question
Lees tekst 4 op de volgende slide
en maak slide 32
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Schrijf de genummerde woorden uit tekst 4 op en benoem de woordsoort.
Slide 32 - Open question
Lees tekst 5 en maak de vragen op slide 34 en 35
Slide 33 - Slide
Schrijf van de vetgedrukte, genummerde woorden op of het persoonlijke voornaamwoorden zijn of niet. Leg elke keer uit hoe je dat weet
Slide 34 - Open question
Behoort het woord aantal tot de zelfstandige naamwoorden?Leg uit waarom wel of niet
Slide 35 - Open question
Welk woord is GEEN lidwoord?
A
het
B
een
C
één
D
de
Slide 36 - Quiz
Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?
Ik zou vanmiddag naar de stad kunnen gaan.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 37 - Quiz
Welke uitspraak is NIET waar over het zelfstandig naamwoord?
A
Je kunt een znw meestal in het enkelvoud/meervoud zetten
B
In elke zin staat een znw
C
Je kunt er een lidwoord voor zetten
D
Alle namen zijn zelfstandige naamwoorden
Slide 38 - Quiz
De gemotiveerde leerling haalde een goed cijfer voor de toets. 'gemotiveerde' is....
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een lidwoord
D
een bijvoeglijk naamwoord
Slide 39 - Quiz
Gaan jullie naar het schoolfeest? jullie is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 40 - Quiz
Wij gaan liever naar jullie huis. 'jullie 'is een.....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 41 - Quiz
Waar staat dat huis van jullie? 'jullie' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 42 - Quiz
'uw' is een.......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 43 - Quiz
'je' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Slide 44 - Quiz
Hij vergat zijn boeken. 'zijn' is in deze zin een....