grammatica les 7: herhaling woordbenoemen

Nederlands
Grammatica 1
Les 7:
VWO 1
P3 2019-2020
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica 1
Les 7:
VWO 1
P3 2019-2020

Slide 1 - Slide

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Korte woorden die een persoon aangeven
Wat je doet, wat er gebeurt
Kan voor 'de kast' of 'de vakantie'
De, het, een
Geeft bezit aan
Mensen, dieren, planten, dingen
Zegt iets over het ZN

Slide 2 - Drag question

Aan welk woordsoort denk je?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
voorzetsel
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 3 - Quiz

Peter rijdt op een elektrische fiets.

Benoem alle woorden in de zin.
A
znw-ww-vz-lw-bnw-znw
B
bnw-ww-vz-lw-bnw-znw
C
znw-ww-pers vnw-lw-bnw-znw
D
znw-bnw-vz-lw-bnw-znw

Slide 4 - Quiz

De jongen geeft de vaas aan zijn moeder.
Wat is het voorzetsel?
A
vaas
B
aan
C
zijn
D
moeder

Slide 5 - Quiz

De lieve man van haar is verhuisd naar Amerika.
Benoem alle woorden in de zin.
A
lw - bez vnw - znw - vz - pers vnw - ww - ww - vz - zn
B
lw - bnw - znw - vz - bnw - ww - ww - vz
C
lw-bnw-znw-vz-pers vnw-ww-ww-vz-znw
D
lw - bnw - znw - vz - bnw - ww - vz - znw

Slide 6 - Quiz

Stel je niet zo aan!

Wat is het werkwoord
A
stel
B
niet
C
stel aan
D
aan

Slide 7 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de bezittelijk voornaamwoord(en)?

Mijn opa zegt elke dag dat hij van ons houdt.
A
mijn-ons
B
ons
C
mijn
D
mijn-hij

Slide 10 - Quiz

1 Hoeveel voorzetsels komen er in de vijf zinnen voor? Schrijf deze op.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines.
c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.
d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.
e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.

Slide 11 - Open question

2. Schrijf de zelfstandige naamwoorden uit zin c op.
c. Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.

Slide 12 - Open question

3. Schrijf het werkwoord uit zin a op.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.

Slide 13 - Open question

4. Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden komen er in de vijf zinnen voor?Schrijf deze
op.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines.
c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.
d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.
e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.

Slide 14 - Open question

5. Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op uit de zinnen a en d.
a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
d. In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.

Slide 15 - Open question

Lees tekst 3 op de volgende slide
en maak slide 29

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Schrijf de vetgedrukte en genummerde woorden uit tekst 3 op. Schrijf de naam van de goede woordsoort erachter.

Slide 18 - Open question

Lees tekst 4 op de volgende slide
en maak slide 32

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide


Schrijf de genummerde woorden uit tekst 4 op en benoem de woordsoort.

Slide 21 - Open question

Lees tekst 5 en maak de vragen op slide 34 en 35

Slide 22 - Slide


Schrijf van de vetgedrukte, genummerde woorden op of het persoonlijke
voornaamwoorden zijn of niet. Leg elke keer uit hoe je dat weet

Slide 23 - Open question

Behoort het woord aantal tot de zelfstandige naamwoorden?Leg uit waarom wel of
niet

Slide 24 - Open question

Welk woord is GEEN lidwoord?
A
het
B
een
C
één
D
de

Slide 25 - Quiz

Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?

Ik zou vanmiddag naar de stad kunnen gaan.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quiz

Welke uitspraak is NIET waar over het zelfstandig naamwoord?

A
Je kunt een znw meestal in het enkelvoud/meervoud zetten
B
In elke zin staat een znw
C
Je kunt er een lidwoord voor zetten
D
Alle namen zijn zelfstandige naamwoorden

Slide 27 - Quiz

De gemotiveerde leerling haalde een goed cijfer voor de toets. 'gemotiveerde' is....
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een lidwoord
D
een bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quiz

Gaan jullie naar het schoolfeest? jullie is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Wij gaan liever naar jullie huis. 'jullie 'is een.....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Waar staat dat huis van jullie? 'jullie' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

'uw' is een.......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

'je' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Hij vergat zijn boeken. 'zijn' is in deze zin een....
A
werkwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

Welk woord is GEEN voorzetsel?
A
van
B
aan
C
voor
D
terwijl

Slide 35 - Quiz

Ik snap het woordbenoemen.
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quiz