- benoem de 4 functies van het skelet, leg uit wat het betekent.
- ken de opbouw van het lichaam.
- ken de botten van het menselijk lichaam.
- ken de grote spieren van het lichaam.
- begrijp hoe de opbouw van een spier is.
- begrijp wat een spier doet wanneer deze aan- of ontspant.
- je kent de 3 verschillende soorten spieren.
- je kent het verschil tussen een type 1 en type 2 spiervezel.