Libre Service U2 oefentoets 2 Sports et passions MH

Unité 2
  • Vocabulaire (woordjes) 
  • Faire 
  • Pouvoir 
  • Bezitt vnw 
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Unité 2
  • Vocabulaire (woordjes) 
  • Faire 
  • Pouvoir 
  • Bezitt vnw 

Slide 1 - Slide

Luisteropdracht
  • Lees de vragen eerst goed. 
  • Pak je schrift en pen. 
  • Schrijf op de titel: luisteropdracht Léa BMX
  • Noteer voor de kantlijn 1 t/m 6. 
  • Bekijk de video in z'n geheel.
  • Maak aantekeningen die horen bij de vragen. 

Slide 2 - Slide

Luisteropdracht
Vragen - Antwoord in het Nederlands
1. Vertaal de titel 'Elle est championne de BMX à 13 ans. 
2. Sinds welke leeftijd doet zij aan BMX (let  op het woord 'depuis'). 
3. Aan welke 2 sporten doet  Lea? 
4. Wat is haar mooiste herinnering?
5. Op welke manieren blijft zij fit om zich voor te bereiden op de kampioenschappen in 2024? (3 manieren). 
Welke drie mensen wil zij graag bedanken voor de steun die ze krijgt? 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Luisteropdracht
Laatste check: controleer of je alle vragen hebt kunnen beantwoorden. 
Zo, nee dan bekijk je de video nog eens (volgende dia). 
Concentreer je dan alleen op de vragen die je nog niet hebt kunnen beantwoorden.  
1. Vertaal de titel 'Elle est championne de BMX à 13 ans. 
2. Sinds welke leeftijd doet zij aan BMX (let  op het woord 'depuis'). 
3. Aan welke 2 sporten doet  Lea? 
4. Wat is haar mooiste herinnering?
5. Op welke manieren blijft zij fit om zich voor te bereiden op de kampioenschappen in 2024? (3 manieren). 
Welke drie mensen wil zij graag bedanken voor de steun die ze krijgt? 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

L'équipe
Je fais du foot dans une équipe sympa.
A
de trainer
B
team
C
de tegenstander
D
de scheidsrechter

Slide 7 - Quiz

J'ai appris (apprendre)
J'ai appris pour faire du surf
A
Ik heb geleerd
B
spelen
C
laten zien
D
ontmoeten

Slide 8 - Quiz

Une expérience
C'était une expérience inoubliable.
A
het verhaal
B
de dag
C
de uitzending
D
een ervaring

Slide 9 - Quiz

Inoubliable
C'était une expérience inoubliable.
A
onvergetelijk
B
intensief
C
gek
D
creatief

Slide 10 - Quiz

Un exposé
La classe fait un exposé sur leur sport favori.
A
een vergissing
B
een afspraak
C
een idee
D
een spreekbeurt

Slide 11 - Quiz

gagner une compétition
A
een wedstrijd verliezen
B
een wedstrijd volgen
C
een wedstrijd winnen
D
een wedstrijd kijken

Slide 12 - Quiz

Welke vraag hoort bij onderstaand antwoord?
"Le rugby est un sport dur, physiquement. Il faut s'entrainer quatre fois par semaine".
A
Comment tu t'entraines?
B
Qu'est-ce qu'il y a?
C
Qu'est-ce que tu peux conseiller?
D
Où tu vas faire du rugby?

Slide 13 - Quiz

Welke Franse woorden hebben te maken met voetbal?
Noem er 5.

Slide 14 - Mind map

faire
(doen)
il/elle/on
ils
tu
je/j'
font
fais
fait
fais

Slide 15 - Drag question

Il (faire) ______ beau?
(noteer alleen de juiste vorm)

Slide 16 - Open question

nous ______ (faire)
(noteer alleen de juiste vorm)

Slide 17 - Open question

Jullie doen ______ au basket?
(vergeet niet het onderwerp te noteren)

Slide 18 - Open question

Ik maak ______ mes devoirs?
(noteer de hele vertaling met 'je')

Slide 19 - Open question

Oefenen met pouvoir (kunnen, mogen)

Slide 20 - Slide

Mag ik ...?
A
Je peux...?
B
Tu peux...?
C
On peut...?
D
Il peut...?

Slide 21 - Quiz

U kunt
A
Nous pouvons
B
Elle peut
C
Vous pouvez
D
Elles peuvent

Slide 22 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Nous ...
A
pouvont
B
peuvent
C
pouvez
D
pouvons

Slide 23 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Ils ...

Slide 24 - Open question

Zet in de juiste volgorde:
aller -aux toilettes - peux - je - ?

Slide 25 - Open question

Zet in de juiste volgorde:
une pizza - nous - manger - pouvons - .

Slide 26 - Open question

Het bezittelijk voornaamwoord
Je kijkt altijd naar het woord erachter, het bezit. 
NOOIT NAAR DE EIGENAAR VAN WIE "HET BEZIT" IS. 

Slide 27 - Slide

(Haar)___ père travaille comme prof.
A
Son
B
Sa
C
S'
D
Ses

Slide 28 - Quiz

C'est (zijn) ___ tante.
A
son
B
sa
C
ses
D
ta

Slide 29 - Quiz

c'est (onze) .............. hond
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre

Slide 30 - Quiz

c'est (hun)________ ami
A
leurs
B
sleur
C
leur
D
luer

Slide 31 - Quiz

voilà (uw)................vêtements
A
vos
B
leur
C
votre
D
leurs

Slide 32 - Quiz

Vertaal: ons team

Slide 33 - Open question

Vertaal: hun passie

Slide 34 - Open question

Vertaal: mijn tegenstander

Slide 35 - Open question

Vertel iets over jouw sport/muziekinstrument.

- vertel welke sport je doet of welke hobby je hebt (kan ook instrument zijn).
- vertel waarom je deze sport/hobby leuk vindt
- vertel op welke twee dagen je traint.
- Vraag aan de ander wat zijn/haar lievelingssport is.

Slide 36 - Open question