V6-TH 2 Transport - BS 2 Het hart

V6 Thema 2 - Transport BS 2
In de onderbouw is er al veel voorbij gekomen over transport in je lichaam. Deze lessonup is verdeeld in de basisstoffen van het boek en bestaat uit een reeks van vragen. Deze vragen gaan voornamelijk over 'bekende' stof en voor een deel over nieuwe stof uit de desbetreffende basisstof.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

V6 Thema 2 - Transport BS 2
In de onderbouw is er al veel voorbij gekomen over transport in je lichaam. Deze lessonup is verdeeld in de basisstoffen van het boek en bestaat uit een reeks van vragen. Deze vragen gaan voornamelijk over 'bekende' stof en voor een deel over nieuwe stof uit de desbetreffende basisstof.

Slide 1 - Slide

Basisstof 2 Het hart
Leerdoelen:
- Je kunt de delen van een hart noemen met hun functies en kenmerken
Je kunt de werking van het hart beschtijven en de relatie tussen de bouw en werking uitleggen

Slide 2 - Slide

Hoe heet de aftakking van de aorta die zuurstofrijk bloed naar de hartspier vervoert?

Slide 3 - Open question

Bij de werking van het hart kunnen drie fasen onderscheiden worden:
1. samentrekking van de boezems,
2. samentrekking van de kamers,
3. rustfase.

Bij een bepaalde hartafwijking sluiten de kleppen tussen boezem en kamer in de linker harthelft niet goed. Tijdens welke fase of fasen in de werking van het hart zal deze afwijking zijn invloed het duidelijkst doen gelden?
A
tijdens de rustfase
B
vooral tijdens de samentrekking van de boezems
C
tijdens de samentrekking van de kamers én tijdens die van de boezems
D
vooral tijdens de samentrekking van de kamers

Slide 4 - Quiz

In het diagram is voor één hartslag het verband weergegeven tussen de tijd en het volume van de linkerkamer van het hart van de mens. In dit diagram worden drie fasen met letters aangegeven.
Gedurende welke van de fasen P, Q en R zijn de kleppen tussen de linkerkamer en de aorta gesloten?
A
gedurende de fasen P en Q
B
gedurende de fasen P en R
C
alleen gedurende fase Q
D
alleen gedurende fase R

Slide 5 - Quiz

Leg uit waardoor duizeligheid ontstaat als er te weinig bloed in de slagaders wordt gepompt.

Slide 6 - Open question

Kleine bloedsomloop
linker
boezem
linker
longader
linker
long
slagader
haarvaten
rechter
long
rechter
kamer

Slide 7 - Drag question

Grote bloedsomloop
Kleine bloedsomloop
1.  Rechterkamer
2.
3.
4.
5.
6. Linkerkamer
7.
8.
9.
10.
Linkerboezem
Longaders

Organen

Longen
Aorta
Longslagaders
Rechterboezem
Holle aders

Slide 8 - Drag question

Als je snel opstaat, daalt je bloeddruk tijdelijk.

Wat is de oorzaak van deze bloeddrukverlaging?


A
Een reactie op de bloeddrukverhoging die door deze beweging wordt veroorzaakt.
B
Een tijdelijke verlaging van de hartslagfrequentie.
C
Een tijdelijke vernauwing van de bloedvaten in de benen en de romp.
D
Een verminderde terugstroom van bloed vanuit de benen naar het hart.

Slide 9 - Quiz

Bij een proefpersoon is om de bovenarm een bloeddrukmanchet gewonden
(zie afbeelding 11). Deze is zo ver opgepompt dat de aders en slagaders geheel zijn dichtgedrukt. Vervolgens loopt de manchet geleidelijk leeg. Wanneer de druk in de manchetband een waarde heeft tussen de bovendruk en de onderdruk kan men met een stethoscoop een kloppend geluid horen in de arm. Op welke plaats kan men dat kloppende geluid waarnemen?
A
Op plaats 1.
B
Op plaats 2.
C
Op plaats 3.
D
Op plaats 4.

Slide 10 - Quiz

Afbeelding 5 geeft een schema van de bloedstroom in het hart van een kind vóór de geboorte (links) en direct na de geboorte (rechts). De klep tussen de linker- en de rechterboezem sluit bij de eerste inademing na de geboorte. Waardoor sluit deze klep?
A
Doordat de bloeddruk in de linkerboezem hoger wordt dan in de rechterboezem.
B
Doordat de richting van de bloedstroom in de linkerboezem verandert.
C
Doordat de zuigkracht in de rechterboezem hoger wordt dan in de linkerboezem.

Slide 11 - Quiz

Een patiënt met een vernauwing in het bovenste deel van de rechter kransslagader krijgt een bypass vanuit de linker borstwandslagader. Hoe loopt de verbinding van deze bypass?
A
Tussen 1 en 2
B
Tussen 1 en 3
C
Tussen 1 en 4
D
Tussen 3 en 4

Slide 12 - Quiz

De omlooptijd van het bloed is afhankelijk van de route. Alle routes beginnen in de aorta. Het toeval bepaalt of een rode bloedcel een lange of korte route aflegt voordat hij vanuit de aorta in de rechter kamer arriveert. Welke slagader hoort bij de kortste route van de aorta naar de rechter kamer?
A
Halsslagader
B
Kransslagader
C
Longslagader
D
Sleutelbeenslagader

Slide 13 - Quiz

In de afbeelding zie je het hart met enkele bloedvaten

Sleep de bloedvaten naar de juiste namen.
Kransslagader
bovenste holle ader
aorta
Longslagader
longader

Slide 14 - Drag question

Een glucosemolecuul wordt in de darmen opgenomen en gaat uiteindelijk naar hersenen. Via welke bloedvaten gaat dit molecuul achtereenvolgens:
poortader
halsslagader
rechterboezem
linkerboezem
leverhaarvaten
rechterkamer
linkerkamer
longslagader
longader
onderste holle ader
aorta
leverader
longhaarvaten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13

Slide 15 - Drag question

Welk bloedvat bevat voor de geboorte meer zuurstof dat na de geboorte?
BiNaS?
A
bovenste holle ader
B
longader
C
longslagader
D
aorta

Slide 16 - Quiz

In welke hartfase bevindt dit hart zich?
A
Systole boezems
B
Systole kamers
C
Diastole
D
kan met dit plaatje niet bepaald worden

Slide 17 - Quiz

De rechterkant naar?
De linkerkant naar?
A
rechts naar de aorta, links naar de longslagader
B
rechts naar de onderste holle ader, links naar de longader
C
rechts naar de longslagader, links naar de aorta
D
rechts naar de longader, links naar de longslagader

Slide 18 - Quiz

Waarom is de bloeddruk in de aorta hoger dan in de longslagader?

Slide 19 - Open question

Wat is hypertensie
A
te lage bloeddruk
B
te hoge bloeddruk
C
een normale bloedruk
D
te druk in de klas

Slide 20 - Quiz

De kransaders voeren bloed weg uit het hartspierweefsel. Dit bloed kan terecht komen in onder andere het hart, de hersenen, de longen en organen in de buikholte.

Waar komt het bloed het eerst?
A
in het hart
B
in de hersenen
C
in de longen
D
organen van de buikholte

Slide 21 - Quiz

Bij de mens komt een opening in de wand tussen linker en rechter harthelft als hartafwijking voor. Deze opening veroorzaakt afwijkingen in het zuurstofgehalte van bloed.
In welk bloedvat of in welke bloedvaten zal als gevolg van deze afwijking het zuurstofgehalte van het bloed lager zijn dan onder normale omstandigheden?
A
alleen in de aorta
B
in de aorta en in de longaders
C
in de longslagaders
D
alleen in de longaders

Slide 22 - Quiz

In de afbeelding hiernaast is schematisch een deel van het bloedvatenstelsel van de mens getekend. Met de letters P, Q, R, S en T zijn verschillende plaatsen aangegeven. Op plaatst P is de bloeddruk van 3kPa. Op welke van de plaatsen Q, R, S en T is de bloeddruk op dat moment hoger dan 3 kPa?
A
op plaats S
B
op plaats T
C
op plaats R
D
op plaats Q

Slide 23 - Quiz

Met een ECG meet je...
A
het hartritme
B
de bloeddruk
C
de longinhoud
D
het longvolume

Slide 24 - Quiz

Wat laat een ECG zien?
A
Maakt een grafiek van de elektrische activiteit van de hersenen
B
Brengt de bewegingen van het hart in beeld
C
laat alleen de hartslag zien
D
Maakt een grafiek van de elektrische activiteit van het hart

Slide 25 - Quiz

Er is een bundeltje cellen die het samentrekken van het hart veroorzaken. Hoe heet dit bundeltje?
A
sinusknoop
B
ECG
C
Av-knoop
D
sinusknop

Slide 26 - Quiz


Hoe benoem je de aangegeven plek in het ECG
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 27 - Quiz

welk deel het ECG geeft het samentrekken van de kamers weer?
A
P
B
QRS
C
T
D
ST

Slide 28 - Quiz

De impuls voor de hartslag verloopt als volgt:
A
Sinusknoop -> AVknoop -> Bundel van His
B
AV-knoop -> Bundel van His -> Sinusknoop
C
Grote hersenen -> AVknoop -> Bundel van His
D
Grote hersenen -> bundel van His -> AVknoop

Slide 29 - Quiz

In een beenspier van een mens wordt een aminozuurmolecuul vrijgemaakt uit een eiwit. Dit aminozuurmolecuul wordt vervolgens in een levercel opgenomen. Op weg van de beenspier naar deze levercel gaat dit aminozuurmolecuul slechts éénmaal door een longhaarvat.
Enkele delen van het lichaam van de mens zijn:
1. de aorta, 2. een beenader, 3. de linkerkamer van het hart,
4. een lymfevat, 5. de onderste holle ader, 6. de rechterkamer van het hart.
Van welke van deze delen kan met zekerheid worden gezegd dat het aminozuurmolecuul er op weg van de beenspier naar de levercel doorheen stroomt?
A
alleen van de delen 1, 3 en 6
B
alleen van de delen 1, 2, 5 en 6
C
alleen van de delen 2, 3, 4, 5 en 6
D
van de delen 1, 2, 3, 4, 5 en 6

Slide 30 - Quiz

Bij de mens worden het begin van de longslagader en het begin van de aorta vergeleken met betrekking tot de volgende grootheden:
1) de bloeddruk
2) het aantal rode bloedcellen per mL bloed
3) het koolstofdioxidegehalte van het bloed
4) de hoeveelheid bloed die per minuut door het desbetreffende bloedvat stroomt
Welke van deze grootheden hebben vrijwel dezelfde waarde in het begin van de longslagader en in het begin van de aorta?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 31 - Quiz

De tijd die verloopt tussen het moment waarop bij de mens een bloedcel de rechterkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de linkerboezem is over het algemeen kort. De tijd die verloopt tussen het moment waarop een bloedcel de linkerkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de rechterboezem is over het algemeen lang.

Waardoor wordt dit tijdsverschil veroorzaakt?
A
door verschil in stroomsnelheid van het bloed
B
door verschil in bloeddruk
C
door verschil in hoeveelheid bloed
D
door verschil in weglengte

Slide 32 - Quiz

In het diagram is het verband weergegeven tussen de tijd en de bloeddruk op drie plaatsen in het bloedvatenstelsel van een mens. Deze drie plaatsen zijn de linkerkamer, de linker boezem en het begin van de aorta. Wat gebeurt er op tijdstip 4?
A
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linkerkamer de linker boezem in.
B
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker boezem de linkerkamer in.
C
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker kamer de aorta in.

Slide 33 - Quiz

linkere kamer
Aorta
Kransslagader
bovenste holle ader
rechter boezem
kransader
linker boezem
longslagader

Slide 34 - Drag question

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Drag question

werking van het hart: hartcyclus
systole- samentrekking
diastole - ontspanning

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Hartslagfrequentie

Slide 40 - Slide

Hartslagfrequentie

Slide 41 - Slide

Hartslagfrequentie (Binas 84D1 en 2)

Slide 42 - Slide

Hartslagfrequentie
sinusknoop wordt beinvloed door:
  • het autonome zenuwstelsel(binas 88L)
  • het hormoonstelsel(binas 89A)
  • lichaamstemperatuur

Slide 43 - Slide

Maak opgave 12 t/m 25 en bekijk de video op de volgende slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video