Quiz Duits

Deutsch Quiz
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Deutsch Quiz

Slide 1 - Slide

Was wisst ihr nach zwei Jahren Deutschunterricht über die Sprache und das Land?

Slide 2 - Slide


Wat is in het Duits:

"Hoe gaat het met je?"
A
Wie geht es du?
B
Wie geht es dir?
C
Wie geht es dich?

Slide 3 - Quiz


richtig oder falsch?

Deutschland hat
einen König.
A
richtig
B
falsch

Slide 4 - Quiz


Waar staat dit
bekende stadion?
A
Berlin
B
München
C
Köln

Slide 5 - Quiz


Hoe heet dit
bekende gebouw?
A
Berliner Dom
B
der Reichstag
C
Brandenburger Tor

Slide 6 - Quiz

richtig oder falsch?

De maanden van het jaar schrijf je in het Duits met een hoofdletter.
A
richtig
B
falsch

Slide 7 - Quiz

richtig oder falsch?
"die-woorden" noemen we onzijdig.
A
richtig
B
falsch

Slide 8 - Quiz

"dürfen" betekent in het Nederlands:

Slide 9 - Open question

Wat is de juiste vorm?
Ihr .... in der Schule nicht rauchen.
A
dürft
B
darf
C
dürfen

Slide 10 - Quiz


Wat zijn de kleuren
van de Duitse vlag
(van boven naar beneden)?
A
rot-schwarz- gelb
B
gelb-schwarz-rot
C
schwarz-gelb-rot
D
schwarz-rot-gelb

Slide 11 - Quiz

Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel vor fünf.
B
Es ist Viertel vor vier.
C
Es ist fast vier Uhr.
D
Es ist Viertel nach vier.

Slide 12 - Quiz

Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel vor neun.
B
Es ist fast zehn Uhr.
C
Es ist Viertel nach neun.
D
Es ist Viertel nach acht.

Slide 13 - Quiz

Er komt nu een sleepvraag..

Wat is de vertaling van de vraagwoorden? 

Slide 14 - Slide

hoe
waarom
waar
wanneer
wat
waarheen
wie
woher
warum
wo
wann
wer
wohin
was
wie
waarvandaan

Slide 15 - Drag question

Hoe wordt het Duitse nationale voetbalelftal genoemd!
A
die Fußballspieler
B
die Mannschaft
C
die Löwen
D
die Meister

Slide 16 - Quiz

Welke automerken komen uit Duitsland?
A
Volkswagen, Audi, Seat
B
Audi, Porsche, Renault
C
Volkswagen, BMW, Fiat
D
Audi, BMW, Porsche

Slide 17 - Quiz


Wat is de oudste stad
van Duitsland?
A
Oldenburg
B
Berlin
C
Trier
D
Stuttgart

Slide 18 - Quiz

Wie zie je op de achtergrond?
A
Steffi Graf
B
Angela Merkel
C
Claudia Pechstein
D
Helene Fischer

Slide 19 - Quiz

Hoeveel "Bundesländer" heeft Duitsland?
Tekst
A
12
B
14
C
16
D
10

Slide 20 - Quiz


Welke woorden schrijf je
in het Duits met een hoofdletter?
A
werkwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
zelfstandige naamwoorden
D
voorzetsels

Slide 21 - Quiz

Welk snoepgoed komt uit Duitsland?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz

Wat is de naam van het merk snoep dat o.a. de Gummibärchen maakt?

Slide 23 - Open question

In welke maand start het "Oktoberfest"?

Slide 24 - Open question

Er komt nu een sleepvraag..
Hoe heten de feestdagen in het Duits?

Slide 25 - Slide

Pasen
Pinksteren
Kerst
Oud en nieuw
Pfingsten
Ostern
Weihnachten
Silvester

Slide 26 - Drag question

Op welk plaatje zie je: "Flammkuchen"?
A
B
C

Slide 27 - Quiz

Op welk plaatje zie je: "Lebkuchen"?
A
B
C
D

Slide 28 - Quiz

En? Tevreden over wat je wist?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll