Bwb 17 mei bk

17 mei
  • Boekbespreking Eva
  •  Morgen boekbespreking Lauren
  • Nakijken opdr. 1, 2 en 3 blz. 178 grammatica
  • Geen huiswerk
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

17 mei
  • Boekbespreking Eva
  •  Morgen boekbespreking Lauren
  • Nakijken opdr. 1, 2 en 3 blz. 178 grammatica
  • Geen huiswerk

Slide 1 - Slide

Opdracht 2
  Ow.     Wg.   Mw.     Bwb.               Lv                                      Wg
1. Ik / raad / je / in dit geval / een open vliegticket / aan.
                 Bwb.                                               Wg.    Ow. Bwb.       Bwb
2. Met een chartermaatschappij / vlieg / je / niet / volgens een vaste dienstregeling.
          Ow.                        Wg.            Bwb          Lv.                                 Bwb
3. Lange mensen / wensen / graag/ meer beenruimte / in het vliegtuig.
           Bwb                                              Wg.  Ow.    Bwb.            Lv.               Bwb             Wg
4. Tijdens een langere vlucht / zou / je / sowieso / de benen / een keer / moeten strekken.
      Bwb.                Wg.         Ow                          Lv
5. Overigens /  biedt / een vliegtuig /  meer veiligheid dan een auto.
         Bwb.                     Wg.                Ow.                             Bwb.    Wg
6. Desalniettemin / durven / sommige mensen / nooit / te vliegen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

In welke volgorde kun je het beste een zin ontleden?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ow
C
zinsdelen - ow - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ow

Slide 4 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 5 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
Persoonsvorm

Slide 6 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
Alle kinderen
B
vinden
C
De persoonsvorm
D
In deze zin

Slide 7 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp.

A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke

Slide 9 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

'Liza at vandaag twee stukken pizza.'
A
Liza
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 10 - Quiz

Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

[Gisteren] werd de kampioen gehuldigd op het stadhuis.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Ik zal [de anderen] heus niets vertellen.


A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 14 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 15 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 16 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 17 - Drag question

Geef aan wat je nog moeilijk vindt aan het ontleden van zinnen

Slide 18 - Open question

Ik kan goed zinnen ontleden in zinsdelen

Slide 19 - Poll